Remove ads
Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
Genderongelijkheid in de Nederlandse politiek is het verschijnsel dat in Nederland meer mannen dan vrouwen actief zijn in politieke organisaties en minder vrouwen dan mannen van professie politicus zijn. In de verschillende politieke gremia binnen de Nederlandse politiek zijn zowel historisch als in de eenentwintigste eeuw meer mannen dan vrouwen actief. Hoewel de gegevens laten zien dat de genderongelijkheid sinds de invoering van het vrouwenkiesrecht en vooral na de tweede feministische golf afneemt, is het verschil nog steeds significant.
Het World Economic Forum brengt voor de politieke macht drie aspecten in kaart: het aantal parlementariërs, het aantal ministers en het aantal jaren dat het land een vrouwelijke premier heeft gehad, de afgelopen 50 jaar. Op de eerste twee aspecten scoorde Nederland in 2017 hoger dan het gemiddelde.[1]
Onderzoek heeft uitgewezen dat er in Nederland een aantal doorbraken is geweest in de deelname van vrouwen aan het bestuur. Nederland zit in de Europese topgroep voor wat betreft het aantal parlementariërs en bewindslieden (ministers en staatssecretarissen) dat vrouw is. De onderzoekers zagen echter ook een daling in het aantal vrouwen dat hoge politieke posities bereikt.[2]
Gendergelijkheid binnen de politiek is in Nederland sinds eind twintigste eeuw een onderwerp van maatschappelijke discussie. Vele organisaties hebben meningen geuit over het belang van gendergelijkheid in de politiek.[3] Argumenten vóór gendergelijkheid hebben doorgaans betrekking op de wenselijkheid van representatieve samenstelling van politieke organen in het algemeen (dus breder dan alleen deelname van een representatief aantal vrouwen), of op de noodzaak voor vrouwen om machtsposities te veroveren om zo beter de belangen van vrouwen te kunnen behartigen. Daarbij komen onder andere de volgende argumenten aan de orde:
Als argumenten tegen het streven naar gendergelijkheid in de politiek worden de volgende argumenten aangegeven:
Historisch gezien was de patriarchale opbouw van de Nederlandse samenleving bepalend voor de minimale vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek, ook al werd al in 1995 gesteld dat er voldoende gekwalificeerde vrouwen beschikbaar waren (met uitzondering van vrouwen uit minderheidsgroeperingen).[10] Leiderschap werd intuïtief geassocieerd met mannelijkheid, waardoor er minder gauw een vrouw werd gekozen.[8] Het is een moeizaam proces om historisch gegroeide man-vrouwverhoudingen te beïnvloeden. Stemmers – ook vrouwen – of beslissers geven de voorkeur aan een man boven een vrouw, ook al is zij beter gekwalificeerd.[11] Eind twintigste eeuw is de tweede persoon op de kieslijst in Nederland vaak een vrouw, maar andere vrouwen staan vaak veel lager op de lijst en werden daardoor niet gekozen.[12] Ook wordt gesteld dat het voor veel mannen in de politiek geen prioriteit heeft om vrouwen een kans te geven. Er zijn in 2017 echter politieke partijen waarvoor dit niet geldt.[13] Vrouwen zijn minder zichtbaar tijdens de zoektocht naar kandidaten voor een verkiezing.[12]
Een andere mogelijke oorzaak ligt bij de socialisatie van vrouwen. Tijdens het samenstellen van kieslijsten en verdelen van posten is er een onderlinge strijd over de plaatsen op de kandidatenlijst. Vrouwen zijn minder gewend om zo een gevecht te voeren en hebben er ook geen zin in. Vrouwen zouden te weinig zelfvertrouwen hebben en zich daarom zich niet kandidaat durven te stellen.[14] Daarnaast wordt gesteld dat vrouwen de manier waarop politiek wordt bedreven niet interessant vinden en daarom minder geneigd zijn om politiek actief te worden.[13] Ook het ontbreken van een prominente feministische beweging aan het begin van de eenentwintigste eeuw wordt aangegeven als een reden waarom de genderongelijkheid weinig maatschappelijke aandacht kreeg.[15]
Er worden diverse oplossingen genoemd om het aantal vrouwen in de politiek te verhogen:
Nederland zit in de Europese topgroep voor wat betreft het aantal parlementariërs en bewindslieden (ministers en staatssecretarissen) dat vrouw is.[16] Volgens de Gender Election Observation Mission blijft Nederland in veel andere opzichten echter achter bij de buurlanden, die speciale procedures en campagnes gebruiken met als doel meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen.[2]
Het World Economic Forum maakt elk jaar een ranglijst over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Daarbij wordt ook de gelijkheid van de verdeling van de politieke macht onderzocht. In het rapport van 2017 staat Nederland wereldwijd op de 25ste plaats. Vele Europese landen staan hoger, IJsland (1), Noorwegen (4), Finland (5), Ierland (6), Zweden (8), Frankrijk (9), Duitsland (10), Denemarken (16), Engeland (17). België staat lager, op plaats 37.[17] De ongelijkheid in politieke macht is toegenomen ten opzichte van het jaar daarvoor.[1] In 2006 stond Nederland nog op de 10e plaats.[18]
Het World Economic Forum brengt voor de politieke macht drie aspecten in kaart: het aantal parlementariërs, het aantal ministers en het aantal jaren dat het land een vrouwelijke premier heeft gehad, de afgelopen 50 jaar. Op alle aspecten scoort Nederland lager dan het gemiddelde van de hele wereld. Meer dan de helft van de landen van de Europese Unie heeft een vrouw als premier gehad.[7] Nederland heeft nooit een vrouwelijke minister-president gehad.
Politieke activiteit van vrouwen was voor de eerste feministische golf minimaal. Vrouwen hadden tot het begin van de 20e eeuw geen kiesrecht. Christelijke partijen met duidelijk antifeministische standpunten, zoals de Rooms-Katholieke Staatspartij, de Anti-Revolutionaire Partij en de Christelijk Historische Unie kregen in deze periode samen 45-60% van de stemmen bij verkiezingen voor het parlement.[19]
Niettemin werd bij de grondwetswijziging van 1917 het passief kiesrecht voor zowel vrouwen als mannen ingevoerd. Vrouwen konden vanaf dat moment gekozen worden in de Tweede Kamer. Twee jaar later kregen vrouwen ook actief kiesrecht en konden zij een stem uitbrengen.
Tot de Tweede Wereldoorlog kwamen er enkele vrouwen in het Nederlands parlement. Deze vrouwen hadden allen een universitaire opleiding, waren ongehuwd en kinderloos. Geen enkele vrouw bracht het tot minister.[5] In de periode tot 1976 verbeterde dit. De meeste kabinetten hadden één vrouwelijke minister of staatssecretaris.[5] Tijdens de tweede feministische golf verdween de discussie óf vrouwen überhaupt wel aan de politiek konden deelnemen, die eerder wel gevoerd werd.[5] Na de verkiezingen van 1977 waren 14% van de leden van de Tweede Kamer vrouw. Het kabinet kende toen vijf vrouwelijke bewindspersonen.
In het 1980 ratificeerde Nederland het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Artikel 7 van dit verdrag luidt als volgt:[20]
De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, nemen alle passende maatregelen om discriminatie van vrouwen in het politieke en openbare leven van het land uit te bannen, en verzekeren vrouwen in het bijzonder het recht om op gelijke voet met mannen:
(a) hun stem uit te brengen bij alle verkiezingen en volksstemmingen, en verkiesbaar te zijn in alle openbaar gekozen lichamen;
(b) deel te nemen aan de vaststelling van het overheidsbeleid en aan de uitvoering hiervan, alsook openbare ambten te bekleden en alle openbare functies op alle overheidsniveaus te vervullen;
(c) deel te nemen aan niet-overheidsorganisaties en verenigingen op het gebied van het openbare en politieke leven van het land.
In 1983 werd het actief en passief kiesrecht voor elke Nederlander als grondrecht opgenomen in de grondwet.[21]
In 1992 werd in het kader van het Beleidsprogramma Emancipatie een project gestart ter vergroting van de deelname van vrouwen aan de politieke en maatschappelijke besluitvorming, gericht op 1995.[10] Dit programma was onder andere gebaseerd op bovengenoemd verdrag. Enkele doelen van het programma waren de verhoging van het aantal vrouwen in vertegenwoordigende organen tot 30% in 1995, honderd vrouwelijke burgemeesters eind 1995 en ten minste één vrouwelijke Commissaris van de Koningin.
In 2003 begon een proces tegen het grondrecht van het vrouwenkiesrecht. De Nederlandse SGP sloot vanouds vrouwen uit van hun kieslijsten. Het Clara Wichmann Instituut procedeerde tegen de Nederlandse staat omdat die geen maatregelen tegen de SGP nam. De procedures duurden tot 2012, toen uiteindelijk het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vaststelde dat de SGP vrouwen het recht op verkiesbaarheid niet mag ontzeggen.[22] Lilian Janse was in 2014 de eerste vrouw die namens de SGP in de gemeenteraad kwam.[23]
Minister Aart Jan de Geus (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) kondigde in 2003 aan dat het zijn ambitie was om de speciale portefeuille emancipatiebeleid in het volgende kabinet overbodig te maken, omdat hij constateerde dat de aanwezigheid van vrouwen op nagenoeg alle plekken van de Nederlandse samenleving nagenoeg vanzelfsprekend is.[24] De portefeuille werd ondergebracht bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.[25]
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.