bekleden
De Wiktionnaire, le dictionnaire libre
Néerlandais
Étymologie
- De kleden.
Verbe
bekleden \Prononciation ?\ transitif
- Recouvrir, revêtir, tapisser, habiller, garnir.
- Een kamer bekleden.
- Tapisser une pièce.
- Stoelen bekleden.
- Recouvrir des sièges.
- Een kamer bekleden.
- Occuper, exercer.
- Een leerstoel, professoraat bekleden.
- Être titulaire d’une chaire.
- Een leerstoel, professoraat bekleden.
Synonymes
recouvrir
- beslaan
- bezetten
- bezig houden
- in beslag nemen
- overtrekken
- stofferen
occuper
Dérivés
- bekleder
- bekleding
- bekledingsstof
- bekleedsel
- hoogwaardigheidsbekleder
- waardigheidsbekleder
Vocabulaire apparenté par le sens
- recouvrir
- occuper
- ambt
- functie
- post
- waardigheid
- hoogwaardigheid
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 98,0 % des Flamands,
- 99,7 % des Néerlandais.
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « bekleden [Prononciation ?] »
Références
- Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Wikiwand - on
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.