Gebruiker:Benedict Wydooghe/Evoluties in het welzijns- en veiligheidsdenken deel7a
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
HOOFDSTUK 7: DRIE DOLLE DECENNIA
- 1890-1918
.
Hoofdstuk 7 bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over het Fin de Siècle. Het tweede deel gaat over de Eerste Wereldoorlog.
.
DEEL I_HET FIN DE SIECLE (1890-1900) & DE BELLE EPOQUE (1901-1414)
.
.
Voor wie naar vaste waarheden en bevestiging zoekt, is geschiedenis geen geschikte plek. De geschiedenis verkeert in een constante staat van zelfonderzoek. Een definitieve historische waarheid bestaat niet. Alleen wie totalitair denkt, beweert haar in pacht te hebben.
— Johan Op de Beeck in: Leopold II, Het hele verhaal.
.
♠ Klik hier voor de PowerPoint die bij deze les hoort.
.
♥ Het fin de siècle kwam reeds hier in de cursus aan bod.
.
In tegenstelling tot het optimisme van de negentiende eeuw waarbij Hegel op de eerste plaats staat, ontstaat in het veiligheidsdenken, in het welzijnswerk en in de algemene cultuur onder intellectuelen een pessimisme in de periode 1890-1914. De dreiging van de eindtijd en de fatale dreiging countert het verlichtingsoptimisme, het positivisme en de industriële, wetenschappelijke ontdekkingen. In kunstenaarsmilieus en onder de intelligentsia rijpt het gevoel dat het optimisme van de Franse Revolutie - dat in de negentiende eeuw gestalte kreeg in het Liberalisme, het Socialisme en het Katholicisme - tot niets leidde en dat de wereld afstevent op een einde der tijden. De roesmiddelen Opium en absint zijn erg populair en de technologische ontwikkelingen hebben allen een keerzijde: kinderen lopen onder auto's, de onzinkbare Titanic haalt de kranten. Dat pessimisme is paradoxaal, want net nu merken sommige Belgische arbeiders een relatieve verbetering van hun levensstandaard. Hun mobiliteit is sinds 1869 toegenomen dankzij goedkopere treinabonnementen, de wet op de openbare onderstand uit 1891 en het algemeen meervoudig stemrecht van 1893 zijn emancipatorische stapjes. Zelfs de oude Friedrich Engels merkt in 1892 (hij is 72), in een nieuw voorwoord van een boek dat hij een halve eeuw eerder schreef, dat 'de herhaaldelijke bezoekingen van cholera, tyfus, pokken en andere epidemieën de Britse bourgeoisie de dwingende noodzaak inscherpten om de steden gezond te maken.'[2] De misstanden van een halve eeuw eerder lijken hem 'opgeheven' of minstens 'onopvallend.' Engels is buitengewoon optimistisch als hij dit schrijft. In Vlaanderen staat een furieuze Adolf Daens te prediken...
.
De initiatieven van priester Adolf Daens (intussen een vijftiger) onderstrepen dat de noden hoog blijven onder de kwetsbare bevolking. Feiten wijzen daarop. In 1892 staken de Franse arbeiders 261 keer en wordt Ellis Island de plek waar alle immigranten de Verenigde Staten binnenkomen. De Europese emigratie is ongezien. Europa lijkt terminaal, als een patiënt die van zijn arts te horen krijgt dat hij slechts enkele dagen te leven heeft. Zo hoeft het niet te verwonderen dat het decadentisme en het symbolisme met de dood van Vincent van Gogh in 1890 zijn intrede doet. Omstreeks dat jaar zet André Antoine (1858-1943) met meer succes dan zijn voorganger Emile Zola het naturalistisch theater op de kaart. In 1887 geeft hij zijn arbeidersbestaan op om theater te maken dat inspiratie vindt bij Zola, Victor Hugo, het positivisme van Auguste Comte en Taines inspirerende lessen in L'Histoire de l'Art. Ook de Paradoxe sur le comédien van de verlichte Denis Diderot is een (paradoxale) inspiratiebron voor het sociale theater waarin Antoine de dagdagelijkse ellende ensceneert.
.
In de Europese architectuur doet de Art Nouveau zijn intrede. De stijl krijgt naar gelang het gebied waarin die zich ontwikkelt een andere naam. Duitsland spreekt over de Jugendstil, Oostenrijk over de Wiener Secession, Italië heeft het over de Liberty, Spanje over de Modernismo. De Glasgow style of de Arts and crafts movement is de benaming van de beweging in Engeland en in de V.S. Het is een reactie op het industriële consumentisme en haar idealen en zet eenvoudig traditioneel vakmanschap centraal. De vroege beweging is te associëren met het estheticisme dat pleit voor 'kunst om de kunst.' Schilderkunst, architectuur en de literatuur hebben genoeg van de romantiek en het classicisme. Het realisme dat na de revolutie van 1848 zijn intrede doet gaat nu over in een naturalisme.
.
In het zwaarmoedige Europa gaat de zon vaker onder dan elders. Twijfel, degressie, angststoornissen, zwartgalligheid, spleen... lijken epidemisch. Het pessimisme is hier geen modegril en gaat terug op een eeuwenoude traditie. De publicatie van Edward Gibbons Verval en ondergang van het Romeinse Rijk dat aan de vooravond van de Franse Revolutie verschijnt brengt het onder woorden. De Britse historicus vermijdt het woord 'opkomst' en zoekt gelijkenissen tussen de parallellen tussen het Romeinse keizerrijk en het Ancien Regime. Zelfs Descartes is als eeuwige twijfelaar een inspiratiebron met de twijfel als laatste redmiddel. 'Het kan dat ik me vergis en dat ik koper en glas neem voor goud en diamanten' schrijft hij in zijn Discours de la methode in 1637. Andere inspirators voor het fin de siecle zijn onder meer de dandy's (noem ze de Instagrammers en influencers van vandaag): Thomas Mann's De Buddenbrooks, Edgar Allan Poe's en Charles Baudelaire's verhalen, de gynaecoloog en chirurg Samuel Pozzi.[3] De malaise die de industrie, de wetenschap en de democratie veroorzaken, populariseert het ondergangsdenken met de Revolutie van 1789 als universeel symbool van radicale verandering. De verliezers die de revolutie overleefden, kampten met fantoompijn en een geamputeerde cultuur. François René de Chateaubriand (1768–1848) heeft het er over in zijn Memoires van over het graf uit 1848. Dat pessimisme en decadentisme kenmerkt zich door het streven naar het schone en de nostalgie naar een onbezoedeld verleden enerzijds (de Belle époque) en de omgang, een vermeend tekort aan levenskracht en het daar uit volgend geflirt met de dood anderzijds. In die degeneratiesfeer floreert de pseudowetenschap. Charles Baudelaire (1821-1867) is vol lof over het mesmerisme en Arthur de Gobineau (1816-1882) charmeert Richard Wagner (1813-1883) met het racisme. Deze koortsachtige tijd is op hol geslagen, hectisch, hysterisch en instabiel, vol van schandalen en verder, crises en nationale angst. Ongelijk krijgen de decadenten niet. In 1914 slaat het symbolische noodlot definitief toe. De ontgoocheling, de rusteloosheid en de twijfels vulden een stuwmeer en nu breekt de dam. De welvarende samenleving - waar demografische druk en de brede armoedekloof een bewust in stand gehouden systeemfouten zijn - schiet zichzelf aan flarden als decadentiehoogtepunt. Misschien is het mooi om die periode niet te laten eindigen in de loopgraven maar met de bouw van de de Menenpoort in Ieper (als poort naar het hiernamaals), de IJzertoren in Diksmuide (dat een gigantische soldaten-grafzerk symboliseert) of met het Albertmonument in Nieuwpoort dat de kroon van de overleden vorst voorstelt nadat hij na de oorlog bij de rotsen in Marche-les-Dames aan zijn eind kwam.[4]
.
.