Étymologie
- Du vieux néerlandais *gravan, issu du proto-germanique *grabanan. À rapprocher de l’allemand graben, de même sens.
Verbe
Davantage d’informations Présent, Prétérit ...
Fermer
graven \ɣɾa.və:\ transitif
- Creuser.
Dérivés
- aangraven
- afgraven
- begraven
- doorgraven
- gegraaf
- graafarm
- graafijzer
- graafklauw
- graafmachien
- graafmachine
- graafpoot
- graafschade
- graafschop
- graafsmeer
- graafster
- graaftijd
- graafvorm
- graafwerk
- graafwerktuig
- graafwerkzaamheid
- graafwesp
- gravenkoorts
- gravenoorlog
- gravenpolder
- graventitel
- graver
- graverij
- ingraven
- losgraven
- omgraven
- ondergraven
- ontgraven
- opgraven
- schatgraven
- uitgraven
- vergraven
- weggraven
Proverbes et phrases toutes faites
Davantage d’informations Nombre, Singulier ...
Fermer
graven
- Pluriel de graf (neutre).
Davantage d’informations Nombre, Singulier ...
Fermer
graven
- Pluriel de graaf (masculin).
- (Désuet) Génitif singulier (faible) de graaf.
- Retrouvé dans quelque toponymes, comme 's-Gravenhage, 's-Gravenbrakel
Taux de reconnaissance
- En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
- 100,0 % des Flamands,
- 100,0 % des Néerlandais.
Références
Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]