afschaffen

Néerlandais

Étymologie

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Verbe

	Présent	Prétérit
ik	schaf af	schafte af
jij	schaft af
hij, zij, het	schaft af
wij	schaffen af	schaften af
jullie	schaffen af
zij	schaffen af
u	schaft af	schafte af
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
hebben	schaffen afd	afgeschaft

afschaffen \Prononciation ?\ transitif

1. Annuler, abolir, abroger.
   • De burgerlijke dood is afgeschaft.

     La mort civile est abolie.

   • De doodstraf is afgeschaft.

     La peine de mort est abolie.

2. Supprimer, ôter.
   • Het roken afschaffen.

     Cesser de fumer.

Synonymes

• abrogeren
• beëindigen
• elimineren
• opdoeken
• opheffen
• uitmaken
• verwijderen
• wegdoen

Antonymes

• beginnen
• instellen
• invoeren

Apparentés étymologiques

• aanschaffen
• verschaffen

Vocabulaire apparenté par le sens

• recht
• regeling
• straf
• wet

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par^[1] :

• 98,4 % des Flamands,
• 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

• Pays-Bas : écouter « afschaffen [Prononciation ?] »

Références

1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]