Zij legde zich met name toe op het schrijven van kinderliedjes. Van haar hand zijn onder meer 'Wij dansen hand aan hand' en 'Wordt wakker, 't zonnetje is al op'.
Ze is dochter van Gerardus van Tussenbroek/Tusschenbroek (meestertimmerman bij de schutterij) en Cornelia van der Voort. Zelf bleef ze ongehuwd. Zuster Catharine van Tussenbroek werd arts en feministe
Hendrika van Tussenbroek studeerde in Utrecht bij Richard Hol (piano, zang, harmonie en compositieleer) en daarna bij Johan Wagenaar. Ze verhuisde echter naar Amsterdam alwaar zij muzieklerares werd aan de meisjesschool Sarphati en Kweekschool voor Onderwijzeressen.[2][3] Thuis gaf ze bovendien in het privé pianoles. Ze keerde terug naar Utrecht waar ze een pianocursus op poten zette volgens de De Sonnaville-methode.
Naast kinderliedjes schreef zij ook kindercantates, een kinderoperette en bewerkte fabels van La Fontaine. Deels schreef zij zelf de liedteksten. Onze Musici 1911 omschreef haar: Groot te zijn in ’t kleine.
Een aantal liedjes met muziek van haar hand werd opgenomen in de liedbundel Kun je nog zingen, zing dan mee (eerste druk in 1906). Door de populariteit en lange drukgeschiedenis van dit liedboek (41e druk in 1986) konden deze liedjes decennialang in ruime kring bekend blijven. Het gaat om de liedjes:
'Alle knoppen springen los, alle bloemen komen kijken' (tekst: Van Tussenbroek)
'Mei spreidt zijn bloesem weer over struik en boomen' (tekst: Van Tussenbroek)
'Nu bloeien in 't jonge gras niet meer Meizoentjes wit en geel' (tekst: J.D.C. van Dokkum)
'Weer zwelt de knop, weer groent het kruid, o, laat m' er uit, o, laat m' er uit' (tekst: J.N. van Hall)
'Wordt wakker, 't zonnetje is al op' (tekst: Van Tussenbroek)
De laatste jaren van haar leven bracht Van Tussenbroek door in rusthuis Het Woudhuis te Doorn. Daar overleed zij op 21 juni 1935, in de leeftijd van 80 jaar. Ze werd begraven op de begraafplaats aan de Amersfoortseweg in Doorn.
Catharina van Rennes (1858-1940), Nelly van der Linden (1869-1926) en Hendrika van Tussenbroek worden beschouwd als belangrijke componistes voor de ontwikkeling van het Nederlandse kinderlied eind negentiende en begin twintigste eeuw.[4]
Sneeuwklokjes (1887) haar eerste werk, eenstemmige kinderliederen met teksten van Jan Pieter Heije, kreeg een voorwoord van Gustaaf Adolf Heinze
De drie kaboutertjes opus 13, naar Grimm, kinderoperette in drie bedrijven (1896) met door haarzelf geleide voorstellingen in Utrecht ten behoeve van het kinderziekenhuis en Den Haag, bij de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid[5]; op 1 juli 1912 stond het in een orkestratie van Wouter Hutschenruijter (1859-1943) op de planken in het kader van de muziekfeesten van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst in de Stadsschouwburg in Amsterdam in het voorprogramma van De doge van Venetië van Johan Wagenaar; het begeleidend orkest was het Concertgebouworkest onder leiding van Evert Cornelis; in de twintig jaar daarna stond het regelmatig op het programma.
De geleende koekepan, kluchtspel met zang voor jonge meisjes
De lentewind waait! liedjes voor de voorbereidende en de lagere school (1927) (bundel samengesteld door J. Veldkamp en K. Veldkamp)
Fabels van La Fontaine (1913)
Goeien avond speelman, 10 liedjes voor kleine kleuters (ca.1921)
Liedekens blijde in donkere tijden, nieuwe speelliedjes (1918)
Meidoorn, acht tweestemmige liederen met klavierbegeleiding (tekst: J.N. van Hall)
Op lichte vleugelen, 7 liederen voor eene zangstem (met H.W. van der Mey)
6 Tweestemmige Hollandsche Liederen met Klavierbegeleiding opus 8 op teksten van Jan Pieter Heije
Wie geen R kan zeggen die blijft thuis, kinderlied opus 9
Zoo worden loome tongen los, kinderlied opus 10
Een raadseltje in het koren en nog iets, opus 15
Wijde luchten, zes tweestemmige kinderliederen opus 16
Hei! t' Was in de mei, vijf tweestemmige kinderliederen opus 19
Een oud sprookje, voor kinderkoor opus 20
Van manestralen en zonneglans, kinderlied opus 21
Speelliedjes, met klavierbegeleiding (1903)
Uit en thuis, zes eenstemmige liederen met klavierbegeleiding opus 12 (1894) (met G.W. Lovendaal en Jan Pieter Heije)
Van vogels en bloemen, 6 eenstemmige kinderliederen met klavierbegeleiding opus 14 (1897) (tekst: Jan Dirk Christiaan van Dokkum)
Zonnespel en schemering, 6 eenstemmige kinderliederen, met klavierbegeleiding (1907) (met C.H. de Jong)
De schoone in het slapende Bosch (1924), een 20e eeuws sprookje in de vorm van een zangspel, waarvan ze zelf de leiding had
Ze werden gekarakteriseerd als “fijn met ranke melodie” (Algemene Muziek Encyclopedie).
Bronnen, noten en/of referenties
Onze Musici (1898, 1911, 1923), Nijgh & Van Ditmar (de laatste heeft een gelijke tekst als versie 1911)
J.H. Letzer: Muzikaal Nederland 1850-1910. Bio-bibliographisch woordenboek van Nederlandsche toonkunstenaars en toonkunstenaressen - Alsmede van schrijvers en schrijfsters op muziek-literarisch gebied, 2. uitgaaf met aanvullingen en verbeteringen. Utrecht: J. L. Beijers, 1913, pagina 176