Remove ads
Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
Tussen 1904 en 1929 werden voor het stadstramnet van de Haagse tram tweeassige motor- en bijwagens aangeschaft. Een deel van de bijwagens was als open bijwagen uitgevoerd, vooral voor het zomervervoer op de Scheveningse lijnen.
In 1904, op 6 augustus, rijdt de eerste elektrische tram onder bovenleiding in Den Haag op lijn 9. De dienst wordt uitgevoerd met wagens van de serie 1-20. Deze motorwagens met twee van boven licht gebogen ramen en in blauw geschilderde wagenbakken, met veel jugendstilmotieven, worden later 'Tweeramers' genoemd. De 1-10 zijn gebouwd door Werkspoor in Amsterdam en de 11-20 door de Keulse fabriek Van der Zypen & Charlier. De meeste wagens werden in 1906 crème geschilderd, de balkons van de trams kregen toen een gesloten voorpui met ruiten. Motorwagen 19 was vanaf het begin hier al mee uitgerust.
De wagens doen 27 jaar dienst; zij worden in 1931 buiten dienst gesteld, maar niet direct gesloopt. Zeven wagens worden in 1936 afgevoerd. Elf motorwagens worden in 1942 naar Duitsland verkocht, waarvan zes naar Posen (Poznań). Motorwagen 20 doet wegens materieelschaarste na de oorlog in 1946 nog eenmaal dienst op het net. Motorwagen 8 wordt als laatste pas in 1953 gesloopt.
Van deze serie is geen origineel bewaard gebleven. Op basis van een Amsterdamse Union motorwagen, nr. 72, gebouwd in 1903 door de Ungarische Waggon und Maschinenfabrik, is een replica gebouwd. Deze is tussen 2004 en 2010 als wagen nr. 2 bij het HOVM geweest, maar sinds 2010 weer terug in Amsterdam onder zijn oorspronkelijke nummer 72.
Voor de grote uitbreiding van het tramnet tot 1907 behoefde men uitbreiding met veel motorwagens. Dit resulteerde in de serie 21-150 die in 1905 en 1906 werden afgeleverd. Deze wagens, die vanwege hun grote aantal de bijnaam 'Fordjes' kregen, werden gebouwd door Werkspoor in Amsterdam. Tussen 1928 en 1931 ondergingen 81 van deze wagens een grondige verbouwing. Ze kregen nieuwe balkons, het motorvermogen nam toe en ze kregen een pantograaf. Hun bijnaam wordt 'Ombouwers'. Zij worden ondergebracht in de nieuwe serie 21-101. De niet verbouwde trams (nummers 102-150) werden tussen 1932 en 1940 buiten dienst gesteld en deels opgeslagen omdat door de crisistijd het gebruik van de tram drastisch terugloopt. 39 van deze trams werden uiteindelijk in 1940 aan de sloper verkocht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden deze door de sloper in 1942 aan de Duitse bezetter verkocht. Zij kwamen terecht in o.a. Dessau, Keulen en Posen (Poznań). In Dessau reden de laatste trams van dit type nog als bijwagen tot 1966. Acht in Den Haag overgebleven wagens werden in 1942-1943 verbouwd tot bijwagens (351-358). De bijwagens deden nog dienst tot 1952 en werden in 1953 gesloopt. Ook de laatste overgebleven motorwagen (150) werd in 1953 gesloopt.
De Ombouwers van de serie 21-101 werden in 1929-1931 in dienst gesteld. De meeste wagens deden dienst tot 1957-1959 en werden tot 1960 gesloopt. Twee wagens bleven bewaard: de 36 werd tussen 1963 en 1979 gebruikt als rangeerwagen, de 77 werd in 1959 verbouwd tot bovenleidingmontagebijwagen H42 en bleef in gebruik tot 1982.
Als museumwagens zijn bewaard gebleven:
De trams van de serie 151-168 waren feitelijk verlaagde 'Fordjes'. Ze werden in 1907 gebouwd om dienst te kunnen doen op de tramlijnen 3 en 4 die toen over het Binnenhof reden en onder de daar aanwezige drie lage poortjes door moesten rijden. Omdat er naast de serie 1-20 uit 1904 behoefte was aan meer trams met een laag dak, werden de 'laagdakkers' 151-168 aangeschaft. Door de crisistijd ging hun geplande modernisering in de jaren dertig niet door. De 151-158 gingen in 1945 op transport naar Düsseldorf, doch keerden in 1946-1947 terug in Den Haag. Na de Tweede Wereldoorlog worden zes van de wagens 159-168 in 1946-1947 de bijwagens 359-364 (gesloopt in 1953) en 11 wagens gaan in 1948 naar Meppel om als noodwoning dienst te doen. Motorwagen 164 deed als laatste tot 1955 dienst o.a. als reclametram.
Als museumwagen is bewaard gebleven:
Een belangrijke reeks is de serie 250-299 van 50 wagens die aangeschaft werden tussen 1919 en 1926. Het was feitelijk een vergrote, verstevigde versie van de serie 'Fordjes' (21-150). Deze serie werd intern 250-ers genoemd en bestond uit drie deelseries: 250-279, gebouwd in 1919-1921 door HAWA in Hannover; de 280-289 uit 1923 (ook HAWA) en de 290-299, gebouwd in 1926 door Werkspoor in Utrecht.
Het waren zeer betrouwbare wagens met een motorvermogen dat groot genoeg was om een grote (open) bijwagen te trekken. Bij verbouwingen werd o.a. de teakhouten voorpui vereenvoudigd. De wagens waren (afgezien van de spoorwijdte) gelijk aan een serie van zeven trams (36-42) die de Gemeentetram Groningen, tegelijk met de Haagse motorwagens 265-279, in 1921 in dienst stelde. Aanvankelijk hadden deze wagens een sleepbeugel. Tussen 1938 en 1941 kregen zij een pantograaf. In 1938 kregen de 250-279 nieuwe trucks van hetzelfde type als de 280-289. De 290-299 (Werkspoor, 1926) hadden een afwijkend type truck, dat ook werd toegepast bij de Utrechtse motorwagens 67-78 (Werkspoor, 1927).
In 1943 gelastte de Duitse bezetter dat er trammaterieel aan Duitse steden werd verkocht en vier van de wagens uit deze serie (nrs. 275-278) gingen op transport naar Kattowitz (Katowice). Zij kwamen nooit meer terug in Den Haag. Zij deden in Polen dienst tot omstreeks 1960. De 279 werd in 1949 vernummerd in 275 om een aaneensluitende nummerreeks te houden. De hele resterende serie 250-279 (26 trams) ging in de winter van 1945 op transport naar Duitsland en kwam terecht in Düsseldorf. In 1947 waren zij alle weer terug in Den Haag en kwamen ook alle na herstel weer in dienst.
In 1947-1952 werden bij 31 motorwagens de lijnlantaarns en koersborden vervangen door lijn- en richtingfilms. Vijf motorwagens uit de reeks 280-289 behielden tot het einde in 1958-1959 de lantaarns en koersborden. De 290-299 hadden vanaf de aflevering in 1926 al lijn- en richtingfilms. De meeste van de 46 sinds 1947 overgebleven wagens deden, met nieuwe sterkere motoren vanaf 1948-1950, dienst tot 1963 en werden toen overbodig door de opheffing van de tramlijnen 2 en 5 en de instroom van moderne PCC-cars (serie 1200). De 280-289 waren al in 1958-1959 buiten dienst gesteld en afgevoerd.
De tien wagens 290-299 werden in 1962-1964 verbouwd tot pekelwagen (H1-H10). Uit de reeks 250-275 werden er zes in 1964-1965 verbouwd tot pekelwagen (H11-H16). Zestien niet verbouwde motorwagens werden in 1963 gesloopt. Van de vier overige wagens werden er in 1968-1969 nog twee gesloopt (266 en 269), terwijl er twee voor museumdoeleinden bewaard zijn gebleven (265 en 274). De H1-H10 werden in 1970-1976 gemoderniseerd. De H11-H16 werden in 1976-1980 afgevoerd, de H12 en H16 werden museumtrams. De laatste van de klassieke pekelwagens (H1-H10) werden in 2000 afgevoerd, hiervan bleven er vier bewaard als museumtram (H2, H4, H5 en H9).
Als museumwagens zijn bewaard gebleven:
De motorwagens van de serie 800 werden aangeschaft onder meer ten behoeve van de eerste sneltram van Nederland, HTM-lijn 11 tussen het Hollandsche Spoor en Scheveningen Haven. Bij deze serie hoorden twee verschillende series bijwagens. In 1927 bouwde de firma Allan uit Rotterdam de deelserie 801-815, die werd gevolgd door de deelserie 816-820. Het verschil met de eerste 15 wagens was dat deze trams twee eenassige draaistellen hadden terwijl de andere een gewoon vast onderstel hadden. De eenassige draaistellen moesten de slijtage aan de rails verminderen maar de wagens bleken bij hoge snelheden te schudden. Gevolg was dat zij van lijn 11 verdwenen en elders op het net werden ingezet. De deelserie 821-830 had dus weer normale onderstellen maar deze waren iets korter; zij werden bij de Brugse trambouwer La Brugeoise in 1929 gebouwd.
De 811-820 werden in 1945 door de Duitse bezetter gevorderd en kwamen deels in Bremen, Duisburg en Hamm terecht. De 818 werd in Bremen vernield door een bombardement. De overige negen trams keerden in 1945-1946 terug in Den Haag en kwamen in 1946-1947 weer in dienst.
De wagens bleven tot 1963-1965 in dienst, als laatste op lijn 11. Daarna nog tot 1967 incidenteel bij Prinsjesdag. Als museumtrams bleven er acht wagens bewaard. De overige 21 trams werden tussen 1970 en 1980 gesloopt.
Als museumwagens zijn bewaard gebleven:
Met de motorwagens 801-830 werden tegelijkertijd bijpassende bijwagens geleverd. Het betrof twee series.
De serie 901-920, in 1927 gebouwd door Allan in Rotterdam, deze wagens waren qua uiterlijk en onderstel identiek aan de deelserie 816-820 en vormden daarmee een fraai geheel.
Daarnaast de serie 751-780, gebouwd in 1929 door La Brugeoise, 30 langere bijwagens voorzien van 2 tweeassige draaistellen.
Een deel van deze wagens kon ook op de buitenlijnen naar Delft en Leiden worden ingezet. Na 1948 deed een aantal wagens dienst achter de vierassers van de serie 200.
De serie 901-920 deed in 1941-1947 ook dienst op de buitenlijnen. De 751-770 waren vanaf het begin geschikt voor de dienst op de buitenlijnen en reden daar tussen 1929 en 1951. Vanaf 1948 werden de 752, 754 en 767-780 geschikt gemaakt om achter de motorwagens 201-216 te rijden. De overige bijwagens bleven dienst doen achter tweeassige (stads)motorwagens. De gehele serie 901-920 werd in 1963 buiten dienst gesteld en gesloopt. De serie 751-780 deed dienst tot 1963-1965. In de jaren 1965-1967 werden er 26 gesloopt, vier bleven bewaard voor museumdoeleinden.
Als museumwagens zijn bewaard gebleven:
Wegens materieelschaarste nam de Haagse tram in 1946 veertien tweedehands trams over van de Rotterdamse Electrische Tram (RET). In Den Haag kregen zij de nummers 171-184. Zij behoorden tot de series 152-176 en 177-201 en waren gebouwd in respectievelijk 1913-1914 en in 1921 door Allan uit Rotterdam. Alleen de 176 had zowel in Rotterdam als Den Haag hetzelfde wagennummer. Vanaf 1950 werden zij niet meer in de normale lijndienst ingezet. Daarna werden zij gebruikt voor kindervervoer. De Rotterdammers werden buiten dienst gesteld tussen 1948 en 1955 en alle afgevoerd tussen 1951 en 1956.
Naast de bij de serie 800 beschreven bijwagens van de series 750 en 900 bezat de HTM een groot aantal andere bijwagens. In Den Haag ook wel 'achterwagens' genoemd.
Voor het vervoer naar Scheveningen bezat de HTM vele open bijwagens die bij mooi weer, en vooral in de zomer, werden ingezet op de vele Scheveningse lijnen (behalve lijn 11). 's Winters konden deze wagens niet worden ingezet en namen kostbare stallingsruimte in. Na de Tweede Wereldoorlog werd de inzet van open bijwagens economisch zeer duur en werden zij – tot verdriet van vele Hagenaars – na de zomer van 1956 buiten dienst gesteld en afgevoerd. Het betrof:
Van alle open bijwagens zijn alleen de 402 en de 505 bewaard gebleven. De 505 werd in 1956 buiten dienst gesteld en in 1957 bestemd tot museumtram. In 1964-1967 werden de 505 en 614 samen met motorwagen 265 als jubileumtramstel 's zomers weer ingezet op de lijnen 8 en 9 en zijn tegenwoordig in de collectie van het HOVM. De 402 is in 1946 verkocht als noodwoning en kwam later terecht op camping De Vossenburght in IJhorst. In 2010 kwam deze terug naar Den Haag en is in restauratie bij de Tramweg-Stichting.
In Den Haag is sinds de jaren zestig een grote collectie Haagse museumtrams opgebouwd. Het eerste museumtramstel werd in 1964 gerestaureerd door de HTM. Ter gelegenheid van het eeuwfeest van de Haagse tram werd dit tramstel 265 + 506 + 614 in de zomers van 1964 tot 1967 gebruikt voor ritten met publiek op de Haagse tramlijnen 8 en 9 tussen Den Haag HS en Scheveningen. Vanaf 1965 nam de Tramweg-Stichting het initiatief om oude Haagse trams voor het nageslacht te bewaren. Een groot deel van de Haagse museumtrams werd later ondergebracht in de Stichting Haags Tram Museum.
Sinds de viering van het 125-jarige bestaan van de Haagse tram in 1989 is het materieel te bezichtigen in het Haags Openbaar Vervoer Museum in de remise Frans Halsstraat, van waaruit ook regelmatig tramritten door Den Haag worden gemaakt.
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.