Go-Toba werd reeds op zijn derde tot keizer gekroond, daar de vorige keizer, Antoku, de keizerlijke stad moest ontvluchten vanwege Minamoto no Yoshinaka. Go-Toba’s kroning werd mogelijk gemaakt door Insei-keizer Go-Shirakawa, en gesteund door de hofofficieren die tegen de Tairaclan waren.
Toen Go-Toba werd gekroond, waren de keizerlijke relikwieën nog in het bezit van Antoku. Zodoende werd Go-Toba de eerste keizer die deze relikwieën niet overnam van de vorige keizer bij zijn kroning.
Go-Toba ontwikkelde tijdens zijn regeerperiode vaardigheden op het gebied van kalligrafie, dichtkunst, schilderen, muziek en het smeden van zwaarden. Verder had hij interesse in boogschieten en zwaardvechten. Een van zijn grootste bijdragen aan de Japanse literatuur was de Shin Kokin Wakashū.
In 1192 stierf Go-Shirakawa. Rond dezelfde tijd werd het Kamakura-shogunaat, het eerste shogunaat van Japan, opgericht. Hierdoor verdween weliswaar de Insei-keizer, maar bleef Go-Toba toch grotendeels machteloos daar het shogunaat de ware macht in het land overnam. In 1198 dwong het shogunaat Go-Toba tot aftreden. Go-Toba bleef net als zijn grootvader wel doorregeren als Insei-keizer, maar met beduidend minder macht dan de vorige Insei-keizers.
Tijdens zijn periode als Insei-keizer, besloot Go-Toba om leden van de Jōdo shū-sekte in Kioto te vervolgen. Een veelgehoord motief hiervoor is dat de tempels in Kioto deze sekte als een bedreiging zagen, maar wat mogelijk ook meespeelde was dat twee van Go-Toba’s hofdames zich buiten zijn weten om tot de sekte hadden bekeerd.
In 1221 ondernam Go-Toba een opstand tegen het Kamakura-shogunaat om de keizerlijke macht te herstellen. Deze opstand staat bekend als de Jokyu-oorlog. Go-Toba werd gesteund door enkele samoerai die ook tegen het shogunaat waren, maar de meeste samoerai in Japan kozen partij voor het shogunaat. De opstand mislukte, waarna Go-Toba werd verbannen naar de Oki-eilanden. Daar stierf hij uiteindelijk. Zijn lichaam werd aanvankelijk ook hier begraven, maar later deels verplaatst naar Kioto.
Bronnen, noten en/of referenties
- Brown, Delmer M. and Ichirō Ishida, eds. (1979). Gukanshō: The Future and the Past. Berkeley: University of California Press. ISBN 978-0-520-03460-0; OCLC 251325323.
- Reed, Edward James. (1880). Japan: its history, traditions, and religions: With the narrative of a visit in 1879, Volume 1. London: J. Murray. OCLC 1309476.
- Titsingh, Isaac. (1834). Nihon Ōdai Ichiran; ou, Annales des empereurs du Japon. Paris: Royal Asiatic Society, Oriental Translation Fund of Great Britain and Ireland. OCLC 5850691.
- Varley, H. Paul. (1980). Jinnō Shōtōki: A Chronicle of Gods and Sovereigns. New York: Columbia University Press. ISBN 978-0-231-04940-5; OCLC 59145842.
Titsingh, Isaac. (1834). Annales des empereurs du Japon, pp. 207-221; Brown, Delmer et al. (1979). Gukanshō, pp. 334-339; Varley, H. Paul. (1980). Jinnō Shōtōki. pp. 215-220.
Titsingh, p. 207; Brown, p. 334.
* Regent Jingu staat niet op de traditionele lijst.