Remove ads
Russisch dichteres (1889-1966) Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
Anna Andrejevna Achmatova (Russisch: Анна Андреевна Ахматова), geboren Gorenko (Russisch: Горенко) (Bolsjoj Fontan bij Odessa, 23 juni 1889[1] Domodedovo bij Moskou, 5 maart 1966) was een Russische dichteres.
Anna Achmatova | ||||
---|---|---|---|---|
Anna Achmatova. Portret door Koezma Petrov-Vodkin | ||||
Algemene informatie | ||||
Volledige naam | Anna Andrejevna Achmatova | |||
Geboren | 23 juni 1889 | |||
Geboorteplaats | Odessa | |||
Overleden | 5 maart 1966 | |||
Overlijdensplaats | Domodedovo | |||
Land | Rusland | |||
Beroep | Dichteres | |||
Handtekening | ||||
Werk | ||||
Bekende werken | Requiem, Epos zonder held | |||
Dbnl-profiel | ||||
(en) IMDb-profiel | ||||
|
Ze werd geboren in een dorpje bij Odessa en groeide van haar eerste tot haar zestiende jaar op in Tsarskoje Selo (Tsarendorp) nabij Sint Petersburg waar ze ook het gymnasium bezocht. 's Zomers logeerde ze vaak op de Krim bij Sebastopol. Ze zwom er graag: 'Ik raakte bevriend met de zee.' Ook zag ze daar archeologische resten van de Klassieke Oudheid. In 1905 scheidden haar ouders. Ze woonde een jaar in Jevpatorija, ook in het Zuiden, daarna in Kiev waar ze haar gymnasiumopleiding afrondde.[2] Achmatova studeerde eerst rechten, later stapte ze over op taal- en letterkunde. Ze schreef sinds haar elfde. Haar vader wilde niet dat ze onder de adellijke familienaam publiceerde. Hij was bang dat zij die daardoor zou bezoedelen. Zij koos daarom op haar zeventiende als schrijversnaam: Anna Achmatova. Die ontleende ze aan haar overgrootmoeder van Tataarse afstamming.[3] In 1910 of 1911 las ze Het Cipressehouten Kistje van de overleden dichter Innokenti Annenski en voormalig rector van het gymnasium in Tsarskoje Selo. Annenski zou sindsdien een van haar grote voorbeelden blijven.
Van 1910 tot 1918 was ze gehuwd met de dichter Nikolaj Goemiljov. In het begin van hun huwelijk maakten ze reizen naar Parijs en Italië. Zij was erg geïnteresseerd in beeldende kunst. Modigliani tekende haar. Ook maakte ze de opkomst van het Russische Ballet in Parijs mee. In 1912 kregen ze hun zoon Lev. Ze zou in deze jaren in haar eigen land de mozaïekkunstenaar Boris Anrep ontmoeten, die grote indruk op haar maakte. Haar bundel Een Witte Vlucht droeg zij in 1917 aan hem op. Hij zou al spoedig naar het Westen emigreren. Ook raakte ze bevriend met Boris Pasternak en Alexandr Blok.
Met de dichters Sergej Gorodetski, Osip Mandelstam en Nikolaj Goemiljov en anderen behoorde ze tot 'Het dichtersgilde', een literaire groep die zich ook Acmeïsten noemden naar het Griekse woord 'άχμή' (akmé): hoogtepunt, bloei. Zij streefden naar een apollinische helderheid en zetten zich af tegen de symbolisten, met hun dionysische hang naar mystiek, gecompliceerde meerduidigheid en occultisme. In plaats van metaforen voor het hogere te gebruiken verwezen ze liever naar aardse dingen. Ze waren daarbij niet experimenteel zoals in het Futurisme, dat zich gelijktijdig als reactie op het symbolisme ontwikkelde. Hun bijeenkomsten leken op workshops waar nieuwe schrijfwijzen werden ontwikkeld. Een belangrijke techniek die Achmatova zich daarbij al vroeg eigen maakte was die van de metonymen. Bijvoorbeeld het vermelden van een jongeman met een donkere huidskleur in een omgeving met de kenmerken van Tsarskoje Selo riep al gauw de gedachte op dat het hier om de jeugdige Poesjkin zou gaan.[4] De belangrijkste thema's van haar vroege werk zijn liefde en dichterschap. Dat wordt bovendien gekenmerkt door melancholie en teleurstelling, bijvoorbeeld over de tragedie die de Oktoberrevolutie van 1917 in haar land heeft veroorzaakt. Tijdens haar activiteiten in het dichtersgilde raakte ze bevriend met Michail Lozinski (1886 - 1955), een vriendschap die tot zijn overlijden zou blijven. Lozinski zou vooral bekend worden als vertaler. In 'Het dichtersgilde' trad hij op als redacteur, uitgever en diplomatiek corrector die Achmatova en menig ander behoedde voor vergissingen die hun publicaties geschaad zouden hebben.[5]
Van 1918 tot 1921 was ze ongelukkig getrouwd met de assyrioloog Vladimir Sjilejko. Haar zoon werd opgevoed door Goemiljov's moeder. Van 1926 tot 1938 woonde ze samen met de kunsthistoricus Nicolaj Poenin. Opvallend was dat ze met hem samenwoonde in een huis met twee kamers: Eén voor hen en een voor Poenin's vrouw en dochter. Een zekere spanning tussen de bewoners moet onvermijdelijk zijn geweest.
Achmatova's eerste echtgenoot, Nikolaj Goemiljov, werd in 1921 beschuldigd van deelname aan de Tagantsev-samenzwering en door de communisten gefusilleerd.[6]
In de begintijd van Het Dichtersgilde raakte ze bevriend met Osip Mandelstam. Ze bleven als vanzelfsprekend trouw aan hun gemeenschappelijke achtergrond. Wanneer Achmatova door een gemiste trein laat aankwam plaagde Mandelstam: 'U reist zo snel als Anna Karenina'. En in 1936 toen Achmatova hem als balling in zijn uitzichtloze situatie bezocht, verwoordde zij in de laatste regels van haar gedicht Voronezj:
Maar in de kamer van de verbannen dichter
Houden angst en Muze beurtelings de wacht,
En er breekt een nacht aan
Die geen ochtend kent.[7]
concreet, helder en invoelbaar wat Mandelstam en vele anderen in die tijd doormaakten.
Behalve Achmatova's autobiografie, De echte twintigste eeuw, schreven haar vriendinnen, Nadezjda Mandelstam en Lidija Tsjoekovskaja, biografisch werk over haar. Verder is zij gedurende haar leven veelvuldig weergegeven door beeldend kunstenaars. Zij was dan ook, volgens Joseph Brodsky, een overweldigende verschijning: Een meter tachtig, met donker haar, een blanke huid en bleke grijsgroene ogen als die van een sneeuwluipaard, rank en ongelooflijk elegant.[8]
Tussen 1922 en 1940 publiceerde Achmatova geen eigen gedichten meer. Wel hield zij zich intensief bezig met de bestudering van het werk van Poesjkin. Met de dichtbundel Uit Zes Boeken keerde ze in 1940 voor heel korte tijd terug in de literatuur van de toenmalige Sovjet-Unie. In 1934, na de moord op het hoge partijlid Sergej Kirov, volgden massa-arrestaties waarbij Achmatova's zoon enkele malen werd opgepakt en weer vrijgelaten tot hij in 1938 opnieuw werd gearresteerd en na 17 maanden gevangenis in de Kresty gevangenis in Leningrad tot tien jaar werkkamp (Norilsk) veroordeeld. Achmatova stond, zoals zovelen in die jaren, steeds weer bij de gevangenis in de rij om pakketjes voor hem af te geven. Ze schreef over deze zware tijd de gedichtencyclus Requiem. Haar zoon zou vervroegd worden vrijgelaten en nam dienst in het leger. Als soldaat was hij betrokken bij de slag om Berlijn.
In juni 1941, toen ze in Moskou was, ontmoette ze Marina Tsvetajeva. Het was al lang Tsvetajeva's wens geweest haar te ontmoeten. Achmatova leek ten aanzien daarvan terughoudend, maar stemde toe na bemiddeling van Pasternak. Na de dood van Tsvetajeva, enkele maanden later, vroeg ze zich af hoe Tsvetajeva die ontmoeting beschreven zou hebben. Ze stelde zich voor dat Tsvetajeva's beschrijving prachtig zou zijn geweest, maar wel ver verwijderd van haar eigen ervaring. En ze prees haar om haar gulle geschenken, zoals haar met eigen hand overgeschreven Epos van lucht, een blauwe sjaal, een broche, een mohammedaans bidsnoer, het Kremlin in Moskou, al wist ze niet altijd goed wat ze ermee moest aanvangen.[9]
Nadat de Sovjet-Unie in diezelfde maand juni betrokken raakte in de Tweede Wereldoorlog hield Achmatova in de zomer radiotoespraken om vrouwen in Leningrad moed in te spreken. In september werd ze geëvacueerd, eerst naar Moskou, daarna naar Tasjkent. Enkele patriottische gedichten van haar werden gepubliceerd, een ervan in de Pravda. Dat een Grande Dame uit pre-revolutionaire tijden zich achter de Russische zaak schaarde, betekende iets voor anderen die hun bedenkingen hadden tegen het regime. Ze verloor daarbij haar onafhankelijkheid niet. In het gedicht: '..En het is op die sterloze avond, dat,.........Leningrad voor zichzelf salueert',[10] klinkt bijvoorbeeld kritiek op de matige inspanningen van het Rode Leger Leningrad tijdens het jarenlange beleg te ontzetten. Ze las gedichten voor aan gewonde militairen en na haar terugkeer in Leningrad ook aan militairen nabij het Finse front.[11]
Eind 1945 en begin 1946 bracht de Engelse, van oorsprong Lets-Russische, diplomaat en filosoof Isaiah Berlin enkele bezoeken aan haar. Voor haar was dit aanleiding de gedichtencycli Cinque en De wilde roos bloeit te schrijven. Beide zijn opgenomen in het Het Zevende Boek. De Sovjet-overheid begon haar te schaduwen en af te luisteren en zij ondervond veel hinder van de officiële communistische kritiek. Na een vernietigende toespraak van Andrej Zjdanov, namens het regime verantwoordelijk voor cultuur, werd ze in 1946, tezamen met Michail Zosjtsjenko, uit de Schrijversbond gestoten. Zjdanov karakteriseerde Achmatova als 'half hoer half non'. Sindsdien kon zij slechts door vertaalwerk in haar levensonderhoud voorzien. In 1949 werden haar zoon Lev Goemiljov en de man met wie zij tot 1938 had samengewoond, Nikolaj Poenin, gearresteerd. Zij weet deze maatregelen aan haar ontmoetingen met Berlin. (Mogelijk is ook een in 1946 gemaakte foto van haar voor de zuilengalerij van het Kremlin door het regime als een uitdaging opgevat.) Om Stalin tot een betere behandeling en vrijlating te bewegen schreef zij in 1950 de cyclus Hulde aan de Vrede. Later wilde ze die cyclus niet in haar verzameld werk hebben opgenomen. Poenin stierf in 1953 in strafkamp Workuta benoorden de poolcirkel (dagrantsoen: 1 haring, 300 gram brood, beker water; dagbesteding: 10 uur fysieke arbeid bij temperaturen soms lager dan - 30 °C).[12] Haar zoon kwam in 1956 uit strafkamp Tschubai-Nura bij Karaganda vrij. Achmatova werd sindsdien stapsgewijs gerehabiliteerd.[13] Berlin bezocht haar land nogmaals, maar ze weigerde hem nu te ontmoeten uit angst voor het lot van haar zoon. In 1958 werd ze opnieuw lid van de Schrijversbond en mocht weer, zij het gecensureerd, publiceren. Ze kreeg een huisje toegewezen in de schrijverskolonie Komarovo.[14]
In het Westen waardeerde men haar. Zo bracht de Amerikaanse dichter Robert Frost haar in 1962 een bezoek. De Russische autoriteiten deden daarbij veel moeite haar leefomstandigheden mooier voor te stellen dan ze waren.[15] In deze tijd ontving ze regelmatig een groep jonge dichters bij haar aan huis, waaronder Joseph Brodsky. Volgens Brodsky gold haar invloed niet zozeer de technische aspecten van de dichtkunst (metrum, ritme, rijm, klemtoon, intonatie), maar was die eerder op een verandering van geest gericht: In haar aanwezigheid veranderde het taalniveau waarmee je de werkelijkheid benaderde onweerstaanbaar in de hare.[16] Aan het einde van haar leven mocht Achmatova enkele reizen maken naar het Westen. In 1964 reisde ze naar Italië om de Taormina-Poëzieprijs te ontvangen en in 1965 naar Engeland voor een eredoctoraat van de Universiteit van Oxford. Daar ontmoette ze Berlin wel. Tijdens die reis was ze ook in de gelegenheid om in Parijs Boris Anrep, na bijna een halve eeuw opnieuw te ontmoeten.[17] Niet lang daarna verscheen haar laatste grote werk, Epos zonder Held, al zou zij dat niet meer meemaken.
Zij overleed op 5 maart 1966 aan een hartinfarct en ligt begraven in Komarovo.
[...]
Stil verglijdt de stille Don,
Gele maan die binnenkomt.
Schuingemutste gele maan
Ziet in huis een schaduw gaan.
Deze vrouw is ziek en lijdt,
Deze vrouw kent eenzaamheid.
Man in 't graf, zoon vastgezet,
Denk aan mij in uw gebed.
[...]
(Uit: Achmatova, Werken, vertaling Margriet Berg en Marja Wiebes)
Van Achmatova werden tijdens haar leven de volgende gedichtenbundels gepubliceerd:
Daarnaast bereidde zij bundels voor die tijdens haar leven niet afzonderlijk werden gepubliceerd:
Verder schreef zij de poëmen:
In 1985 werd een inslagkrater op de planeet Venus naar haar vernoemd.
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.