bezighoudenDe bezig et houden. bezighouden \Prononciation ?\ transitif Occuper, préoccuper. deze vraag houdt hem bezig cette interrogation occupe son esprit Occuper
houden bezighouden bezig \Prononciation ?\ Première personne du pluriel du present de bezighouden. Deuxième personne du pluriel du present de bezighouden. Troisième
bezetten“be” et du verbe “zetten”. bezetten transitif Occuper. bekleden beslaan bezig houden in beslag nemen En 2013, ce mot était reconnu par : 100,0 % des Flamands
beslaanà un cheval. Se couvrir de buée. aanslaan afzetten bekleden bezetten bezig houden garneren in beslag nemen omvatten stofferen uitmonsteren En 2013, ce
bekledenprofessoraat bekleden. Être titulaire d’une chaire. recouvrir beslaan bezetten bezig houden in beslag nemen overtrekken stofferen occuper innemen vervullen bezetten