Quast (ook: Juchter van Bergen Quast) is de naam van een van oorsprong Duitse familie, en sinds de 18e eeuw ook een Curaçaose en daarna Nederlandse familie. Enige leden van deze familie hebben zonder succes rechtszaken gevoerd om te worden ingelijfd in de Nederlandse adel.
De bewezen stamreeks van deze tak begint met de omstreeks 1599 geboren Johann Quast († 1654) die stadhouder van de heerlijkheid Odenkirchen was[1][2].[3]
Een afstammeling van hem, ds. Johann Caspar Adolph Quast (1718-1790), vestigde zich als predikant op Curaçao waar de familie tot het patriciaat werd gerekend.[4] Ongeveer twee eeuwen later vestigden nakomelingen zich in Nederland.
Op 16 maart 1789 verhief Karel IV Theodoor, keurvorst van de Palts en van Beieren, Johann Anton Quast (1761-?), oomzegger van genoemde ds. J.C.A. Quast, in de adelstand onder toekenning van het predicaat "von". Tijdens het rijksvicariaat van deze keurvorst, dat duurde vanaf het overlijden van keizer Jozef II op 20 februari 1790 tot de kroning van keizer Leopold II op 9 oktober 1790, werd daaraan op 1 september van dat jaar nog de titel Freiherr toegevoegd. Aangezien de keurvorst handelde in de hoedanigheid van rijksvicaris, was de aan Johann Anton von Quast verleende titel een zogeheten rijkstitel[5][6]
Adelsaanspraken
Drie leden van het geslacht hebben een verzoek ingediend tot inlijving in de Nederlandse adel. Bij dit verzoek speelden drie kwesties door elkaar:
De bewijzen voor de adelsverheffing van Johann Anton Quast en daarmee diens nakomelingen;
Daar dit in een andere tak van de familie speelde dan die waartoe de indieners behoorden: adoptie van hun voorvader door de geadelde Johann Anton Quast;
De wettelijke mogelijkheid dat buitenlandse adel bij de Nederlandse wordt ingelijfd[7]
Het verzoek tot inlijving werd in 1996 en 1997 door de minister afgewezen omdat Duitsland geen met Nederland vergelijkbaar adelsstatuut heeft. De betrokken nakomelingen hebben hiertegen achtereenvolgens beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage en bij de Raad van State. Beide beroepen werden ongegrond verklaard, waarmee de ministeriële afwijzingen van de verzoeken tot inlijving werden bevestigd.[8][9] De besluiten van de minister, alsmede de rechterlijke uitspraken, gaan alleen over de derde kwestie. Over de adelsverheffing en de adoptie hebben zij zich alleen impliciet uitgelaten.
De adelsaanspraken in de zin van de eerste en tweede kwestie werden onder andere gegrond op een tijdens de procedure door de familie ingebrachte verklaring[10] van het Pruisische Heroldsamt van 5 januari 1892, waarvan de gouverneur van de Nederlandse Antillen[11] een gewaarmerkt afschrift heeft gemaakt op 11 mei 1959.[12] Hierin werd verwezen naar de adoptie van een voorvader van de indieners van het inlijvingsverzoek, namelijk van Jan Hendrik Quast (1773-1825), door voornoemde oudere neef, Johann Anton des H.R.Reichsfreiherr von Quast (1761-?). Ook werd daarin een verwantschap met het Duitse geslacht von Quast verondersteld. In de procedure speelde de verklaring een rol bij de vaststelling door de Hoge Raad van Adel van het relevante adelsstatuut (in dit geval Duitsland) voor een uitspraak over de derde kwestie.[13][14]
Kritiek op de afstamming
In 2005 heeft R.G. de Neve de zogenaamde oude adeldom van verschillende in de 19e eeuw geadelde families die tot de Nederlandse adel behoren kritisch onder de loep genomen: Van der Dussen, Van Leyden, Van Alphen, Van Assendelft, Van der Does, Van Teylingen, Barchman Wuytiers, Coenen, Van der Goes, Hartsen, Schorer, Van Asch van Wijck en Ploos van Amstel. Zij zijn voorbeelden van families die, om hun adelspretenties recht bij te zetten, zochten naar oude adellijke voorvaderen, adelsdiploma's en zogenaamd oude genealogieën die veelal op rijke fantasie gebaseerd waren. In 2008 heeft De Neve opgeroepen om de Oranjes “te eren” met een gedegen onderzoek naar hun buitenechtelijke nageslacht[15]. In 2018 bekritiseerde De Neve het Nederland's Patriciaat in zijn artikel: ‘Levende heraldiek. Wapenpublicaties in Nederland’s Patriciaat (1995-2015)’, De Nederlandsche Leeuw 135 (2018) 212-225[16]. Daarmee borduurt De Neve voort op een traditie die is ingezet door Willem Johan Jacob Cornelis Bijleveld (1878-1952), die als een van de eerste redacteuren van het Nederland's Adelsboek kritiek uitte op het klakkeloos overnemen van stambomen en wapens door de Nederlandse adel en het patriciaat.[17]
Door De Neve is in genoemd werk ook kritiek geuit op de recentere genealogie en aanspraken van de families Quast en Lutter. De door de familie Quast ingebrachte, hiervóór genoemde verklaring werd door hem als onvoldoende beoordeeld om de adeldom te bewijzen. In 2007 heeft De Neve de kritiek op de genealogie van familie Quast verder uitgewerkt: "Mr. R.A.U. 'Freiherr von Quast-Juchter' en A.A. 'Ritter von Lutter' verkeren met hun adellijke pretenties historisch gezien in illuster gezelschap. Kijken we naar de Republiek, dan zijn het vooral regentenfamilies die hun best deden een oude en vooral adellijke afstamming aannemelijk te maken. Hun negentiende-eeuwse nazaten, veelal opgenomen in de Koninkrijksadel, zetten ook op dat punt de familietraditie voort, al was het maar om de in hun ogen hatelijke verheffing ingewisseld te krijgen voor de meer aanzien verschaffende erkenning of om van jonkheer tot baron te promoveren", en: "De inlijvingsverzoeken [in de Nederlandse adel] van Mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast en A.A. Lutter vinden, zo moet de conclusie luiden, geen enkele grond in de door hen gepubliceerde genealogieën van hun familie. De rechtmatigheid van beide verzoeken moet dan ook ten zeerste worden betwijfeld. De indieners dienen te beseffen dat het onrechtmatig aannemen en voeren van een buitenlandse, adellijke titel mogelijk strijdig is met artikel 435 van het Wetboek van Strafrecht".
Civiele procedures
In 2007 heeft genoemde Juchter van Bergen Quast op uitnodiging van de redactie een artikel[18] ingezonden voor het tijdschrift De Nederlandsche Leeuw met als doel de felle, door De Neve geuite kritiek te weerleggen. De redactie van het tijdschrift, waar De Neve deel van uitmaakte, vond dat concept-artikel onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd en besloot het niet te plaatsen. Juchter van Bergen Quast heeft daarop een civielrechtelijke procedure aanhangig gemaakt, waarin de rechtbank van Amsterdam op 24 oktober 2010 uitspraak heeft gedaan.[19] Hij vroeg daarbij om uitspraken omtrent rechtmatigheid van De Neve's beschuldigingen, het recht van eiser om in De Nederlandse Leeuw een reactie te plaatsen en om rectificatie door de redactie van het door hem gewraakte artikel. De rechtbank wees de eerste vordering af. Daartoe overwoog zij dat de uitlatingen van De Neve onder de vrijheid van meningsuiting vallen. Dat recht kan mogelijk beperkt worden op de grond dat de uitlatingen jegens een ander onrechtmatig zijn. De rechtbank concludeerde echter dat De Neve's werk dermate grondig was geweest, dat niet gezegd kon worden dat dit onzorgvuldig en dus onrechtmatig was.
De tweede vordering van Juchter van Bergen Quast behelsde zijn wens in De Nederlandse Leeuw een reactie te mogen plaatsen. Hij baseerde deze vordering op wanprestatie, daartoe stellende dat de uitnodiging van de redactie aan hem om een reactie op het artikel te plaatsen en zijn aanvaarding daarvan, tussen partijen een overeenkomst tot plaatsing deed ontstaan. Ook deze vordering werd door de rechtbank afgewezen. In de uitspraak stelde zij vast dat een eventueel recht op plaatsen van een reactie niet los gezien hoefde te worden van de kwaliteitseisen die het blad stelde. Over de derde vordering, die tot rectificatie, heeft de rechtbank blijkbaar geen uitspraak gedaan.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. Tijdens een zogenaamde comparitie na aanbrengen (CnA) heeft de raadsheer-commissaris het initiatief genomen om tot een schikking te komen.[20] Door partijen Juchter van Bergen Quast, De Neve en het KNGGW is deze schikking daadwerkelijk overeengekomen, waarbij De Nederlandsche Leeuw en De Neve zich verplichtten een rectificatie te plaatsen met betrekking tot onder meer de woordkeus van de auteur en beschuldigingen van strafbaar handelen in het gewraakte artikel.[21][22]
Von Quast, Von Quast-Juchter, Juchter van Bergen Quast
In Schotland lieten nakomelingen hun geslachtsnaam wijzigen door de Lords of Council and Session.[23] in von Quast (Edinburgh, nr. 27, 755) of von Quast-Juchter (Edinburgh, nr. 27, 757). Deze vorm van naamswijziging wordt niet door de Nederlandse autoriteiten erkend[24][25]. Bij Koninklijk Besluit van 24 augustus 2001, nr. 01.003931, verkreeg mr. R.A.U. Quast (1965) geslachtsnaamswijziging tot Juchter van Bergen Quast, vanwege het uitsterven van de geslachtsnaam van zijn moeder. Zijn moeder, M.E. van Bergen (1937-2021), had al in 1993, wegens uitsterven van de naam van haar moeder, bij KB geslachtsnaamswijziging verkregen in Juchter van Bergen.
ds. Antonius Quast (1682-1751), predikant in Duitsland
ds. Johann Caspar Adolph Quast (1718-1790), eerst predikant in Duitsland en later op Curaçao
Jan Hendrik Quast (1773-1825), kapitein burgerwacht, keerde voor enige tijd terug naar Europa[26]
Johan Anton Quast (1803-1859), majoor titulair der Schutterij
Cornelis Ringeling Quast (1811-1849), 1e luitenant der Schutterij
Johannes Rudolph Latté Quast (1839-1897), reder
Carl Magnus Neuman Quast (1881-1932), chef handelshuis
Johannes Rudolf Quast (1907-1983), ridder in de Orde van Oranje-Nassau, gezant en taalkundige
drs. Ulrich Rudolph Quast (1934-2006), ridder in de Orde van Oranje-Nassau, kaakchirurg, verkreeg in Schotland van de Lords of Council and Session naamswijziging tot von Quast, voerde ook wel de naam:[27]Freiherr von Quast; trouwde in 1963 met Martha Ena van Bergen (1937-2021), die bij Koninklijk Besluit in 1983 geslachtsnaamwijziging verkreeg tot Juchter van Bergen
mr. Rudolph Andries Ulrich Juchter van Bergen Quast (1965), ridder in de Orde van Sint-Mauritius en Sint-Lazarus[28], verkreeg in Schotland van de Lords of Council and Session naamswijziging tot von Quast-Juchter, verkreeg bij Koninklijk Besluit in 2001 geslachtsnaamwijziging tot Juchter van Bergen Quast, voert ook wel de naam: Freiherr von Quast-Juchter
Johann Gottfried Quast (1721-1778)
Johann Anton des H.R.Reichsfreiherr von Quast (1761-?)
Bronnen
A.J.C. Krafft, Historie en Oude Families van de Nederlandse Antillen, Het Antilliaans Patriciaat. 's-Gravenhage, 1951.
Repertorium Familiewapens van Bekende Nederlandse Geslachten, Een overzicht van de wapens van de adel, het patriciaat en aanverwante geslachten van het Koninkrijk der Nederlanden. 's-Gravenhage/Rotterdam, 2001.
I. Barleben, Geschichte der Familie Lüps. 2 Bände. Düsseldorf 1937 (bevat een stamboom van de familie).
V.A.M. van der Burg en C.E.G. ten Houte de Lange, De hoogstaangeslagenen in 's Rijks directe belastingen 1848-1917. De verkiesbaren van de Eerste Kamer der Staten, 's-Gravenhage/Rotterdam, 2004
R.A.U. von Quast-Juchter, 'Kwartierstaat Juchter van Bergen Quast-Alfons', in: Nederlandse genealogieën 13 (2005), p. 389-396.
R.G. de Neve, 'Genealogiebeoefening en adellijke pretenties. Noblesse d'obscurité tijdens de Republiek en het Koninkrijk', in: Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie 59 (2005), p. 117-152, en met name p. 139-152.
R.G. de Neve, 'Hedendaagse adelspretenties in Nederland. "Freiherr von Quast-Juchter" en "Ritter von Lutter" ', in: De Nederlandsche Leeuw 124 (2007), p. 17-32, met rectificatie in: idem 128 (2011), p. 3.
In de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 21 september 1990, nr. R02.88.1390 (p. 4), is bepaald dat R.A.U. Juchter van Bergen Quast “in rechte mannelijke lijn afstamt van Anton Quast, die naar de Afdeling is gebleken, rechthebbende was ten aanzien van de heerlijkheid Odenkirchen.“
Wahr und klar bescheinigte Facti Species, welcher gestalt die evangelischreformierte Gemeinde in der Chur-Cölln. Unter-Herrschafft Odenkirchen der Pfarr-Kirchen und Schulen, wie auch des off. Religions-Exercitii, unerachtet dieselbe von, in, und nach dem Jahr 1624 in possessione derselben gewesen in dem J. 1627 mit militarischer Macht via facti beraubet, u. entsetzt, auch hernach sonsten noch bedrucket worden, s.l., 1748.
Zo'n rijksvicaris strooide tijdens een interregnum nogal kwistig met adelsverheffingen. De Duitstalige Wikipedia zegt daarover: "[..] door trouwe, of op z'n minst tot betaling bereid zijnde, vazallen of zelfs maîtresses in de adelstand te verheffen."
Hierbij is reciprociteit, of wederkerigheid, van essentieel belang: zulks is alleen mogelijk als Nederlandse adel ook in de adel van het betreffende land kan worden opgenomen. Daar Duitsland sinds 1919 geen adel meer kent, is zoiets met Duitse adel niet mogelijk.
De Raad van State concludeerde: "De rechtbank heeft evenwel terecht geen aanleiding gevonden de minister niet te volgen in diens conclusie, die hij heeft gebaseerd op rapportages van de Hoge Raad van Adel, dat Duitsland, dat moet worden beschouwd als rechtsopvolger van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie, de adel in 1919 bij wet heeft afgeschaft. Artikel 109, derde lid, tweede volzin, van de Grondwet van de Republiek Weimar van 1919 Weimarer Reichsverfassung) luidt immers als volgt: "Öffentlich-rechtliche Vorrechte oder Nachteile der Geburt oder des Standes sind aufzuheben. Adelsbezeichnungen gelten nur als Teil des Namens und dürfen nicht mehr verliehen werden". Openbare voorrechten van geboorte en stand zijn middels deze bepaling sedertdien blijvend opgeheven. Onder meer de voorheen adellijke titel "Freiherr" maakt vanaf 1919 uitsluitend onderdeel uit van de geslachtsnaam. De overgang van dit onderdeel van de naam wordt in Duitsland niet beheerst door adelrechtelijke bepalingen, maar door regels van naamrecht, zoals geregeld in het Bürgerliches Gesetzbuch."
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2001:AB3304, AB Rechtspraak Bestuursrecht 2003, 317 met noot van mr. I. Sewandono:
1. Deze uitspraak betreft een aanvraag om inlijving in de Nederlandse adel op grond van het overgangsrecht van art. 8 Wet op de adeldom. Appellanten stammen af van een Duitse edelman die zich een paar honderd jaren geleden op de Nederlandse Antillen had gevestigd. Hun aanvraag is afgewezen omdat Duitsland geen wettelijk erkende adel meer kent. Adeldom is daar afgeschaft bij de Grondwet van de Republiek van Weimar van 1991. De vererving van adellijke titels en predikaten is niet bij bijzondere wet geregeld en deze kwalificaties zijn nu nog slechts onderdeel van de geslachtsnaam. 2. De overgangstermijn van vijf jaar is inmiddels verstreken en inlijving is nog slechts mogelijk indien kort gezegd de aanvragen om naturalisatie en inlijving tegelijk worden ingediend. Ook dan wordt de voorwaarde gesteld dat de adel in het land van herkomst wettelijk is erkend (art. 2 lid 3). De uitspraak van 17 april 2001 blijft dus van belang. 3. Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat het merendeel van de Belgische adel tot de definitieve afscheiding in 1839 tot de eigen Nederlandse adel werd gerekend. Dit brengt mee dat Belgische edelen geen inlijving hoeven te vragen en in Nederland de kwalificaties kunnen voeren die koning Willem I aan hun voorvaders heeft verleend. Sew"
N.C. Römer-Kenepa, destijds hoofd van het Centraal Historisch Archief, heeft in haar brief van 16 september 1996 (kenmerk CHA 9-57) verklaard dat het "afschrift is ondertekend door de Gouverneur drs. A.B. Speekenbrink die in de periode 1957-1961 gouverneur van Curaçao is geweest".
In voetnoot 38 op p. 376 van de publicatie van Von Quast-Juchter (1996, p. 361), wordt als bron voor deze adoptie een afschrift genoemd dat de gouverneur van de Nederlandse Antillen in 1959 heeft opgesteld aan de hand van een verklaring van het Pruisische Heroldsamt van 1892. In deze verklaring wordt de adoptie genoemd en een afstamming gegeven. Het door de gouverneur opgestelde afschrift is in de vorm van een notariële akte gedeponeerd op 9 maart 1993. Zowel Von Quast-Juchter (met hulp van Dr. A.F. Paula) als De Neve hebben in de archieven van de gouverneur geen verwijzing naar dit afschrift teruggevonden. Von Quast-Juchter acht de verklaring toereikend om als bewijs te dienen, De Neve is het daar volstrekt niet mee eens. Volgens hem kan aan het afschrift van de gouverneur geen enkele waarde worden toegekend. De adoptie wordt door De Neve hoogst onwaarschijnlijk geacht en zolang daar geen overtuigend bewijs voor gevonden is, meent De Neve dat de Nederlandse leden van de familie Quast geen juridische aanspraak kunnen maken op voorvaderlijke adeldom.
De Neve meent dat de Raad van State de adoptie niet als zodanig heeft beoordeeld, hoewel I. Sewandono in zijn noot onder de uitspraak van de Raad van State een andere mening is toegedaan. Volgens De Neve zou, ook al heeft de adoptie inderdaad plaatsgevonden, deze volgens het toenmalige Duitse adelsrecht gevolgd zou moeten worden door een nieuw adelsbesluit aangezien de adoptie niet heeft plaatsgevonden na biologische afstamming. De geadopteerde had derhalve na zijn adoptie een verzoek tot adelsverheffing moeten indienen. Van een dergelijk verzoek, noch van een adelsverheffing is enig bewijs gevonden, hetgeen volgens De Neve impliceert dat degenen die in Nederland een inlijvingsverzoek hebben ingediend onvoldoende bewijs kunnen leveren dat hun voorvader ook werkelijk tot de Duitse adel heeft behoorde. Zie: De Neve (2007). De in de verklaring van het Pruisische Heroldsamt genoemde koninklijke Beierse toestemming (een adelsverheffing) wordt door hem verworpen.
Er volgde een reactie van de redactie van Nederland’s Patriciaat: Redactie Nederland’s Patriciaat,’Repliek op Levende heraldiek’, Nederlandsche Leeuw 136 (2019) 143. Vervolgens kwamen daarop weer een reactie van De Neve en daarop een repliek van de redactie van Nederland’s Patriciaat. De redactie van De Nederlandsche Leeuw besloot deze twee artikelen niet meer in De Nederlandsche Leeuw te publiceren., https://www.knggw.nl/fora/berichten/discussie-de-neve-en-redactie-nederlands-patriciaat/
Met hulp van T. von Bönninghausen en J.F.M. Sonneveld, verbonden aan het Nederlands Centrum voor de Promotieopleiding van de Rijksuniversiteit Utrecht.
Op de website van De Neve en in De Nederlandsche Leeuw 128 (2011), p. 3 werd de volgende rectificatie geplaatst:
"Aanvulling NL 2007 (Genealogie Quast). Mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast heeft aanstoot genomen aan enige passages in mijn artikel "Hedendaagse adelspretenties in Nederland" in De Nederlandsche Leeuw, jaargang 124, februari 2007, waarin ik zijn publicaties kenschetste als "genealogisch en heraldisch gegoochel" en waarin ik mij de woordgrap veroorloofde `Baron Von Quatsch`, alsmede waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat ik hem beschuldigde van onrechtmatig handelen, strafbare feiten en valsheid in geschrifte. Dit een en ander is geenszins mijn bedoeling geweest."
Lords of Council and Session zijn de rechters in het Court of Session, het hoogste civiele gerechtshof in Schotland. Zij worden ook aangeduid als Senator of the College of Justice (scotcourts.gov.uk).
R.A.U. Juchter van Bergen Quast signeert Nederlandse publicaties met deze Schotse naam "von Quast-Juchter", zie: idem (1996) en (2005). In het overlijdensbericht van Ulrich Rudolph Quast (1934-2006) uit 2006 wordt deze als volgt aangeduid: "Ulrich Rudolph Freiherr von Quast".
De privileges van de adel zijn in Duitsland afgeschaft. Titels maken momenteel onderdeel uit van de naam. In Nederland is het wederrechtelijk voeren van een Nederlandse adellijke titel strafbaar gesteld in artikel 435 (lid 1) Wetboek van strafrecht: "Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft: 1. hij die zonder daartoe gerechtigd te zijn een Nederlandse adellijke titel voert of een Nederlands ordeteken draagt". Het is in Nederland niet strafbaar om een buitenlandse adellijke titel te voeren. Door J.W. Fokkens en A.J. Machielse is het verbod van art. 435 WvSr in het standaardwerk van Noyon, Langemeijer en Remmelink als volgt samengevat: "Reeds het voeren van een Nederlandse adellijke titel op zich zelf zou voldoende moeten zijn, tenzij er nochtans aanwijzingen zijn, dat men een buitenlandse titel voert, hetgeen dus met de in meer talen voorkomende titel baron het geval kan zijn (...)". Zie: T.J. Noyon, G.E. Langemeijer, J. Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht (voortgezet door J.W. Fokkens en A.J. Machielse), Deventer (art. 435, suppl. 136, juni) 2006".