Boeles, zoon van de Friese landbouwer Jetzo Boeles en Trijntje Pieters, studeerde theologie aan de universiteit van Groningen. Hij voltooide zijn studie in 1817 met een dissertatie, die uitgegeven werd bij uitgeverij J. Oomkens te Groningen. In hetzelfde jaar trouwde hij te Eelde met Alberdina Janna Speckman. Hij was predikant van achtereenvolgens Pingjum, Noordlaren en Noorddijk. Het grootste deel van zijn loopbaan, van 1827 tot 1870, was hij predikant in de laatstgenoemde plaats bij de hervormdeStephanuskerk. Daarnaast was hij lid van het provinciaal kerkbestuur, praeses van het classicaal bestuur van Groningen en lid van het college van toezicht op de kerkelijke administratie der hervormden in de provincie Groningen. In 1853 was hij voorzitter van de landelijke synode van de hervormde kerk.[2]
Boeles publiceerde ten tijde van zijn predikantschap over verschillende zaken, zowel op het gebied van godsdienst, godsdienstonderwijs, kerkrecht en geschiedenis. Daarnaast schreef hij het eerste woordenboek van de Groningse taal, het Idioticon Groninganum: vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval. Dit nooit uitgegeven manuscript werd in de jaren negentig van de 20e eeuw teruggevonden door de hoogleraar Groninger taal en cultuur Siemon Reker, die het in 1997 in druk liet verschijnen.[3][4]
Pieter Boeles overleed in 1875 in Groningen op tachtigjarige leeftijd. Zijn zoon Willem Boele Sophius Boeles (1832-1902) was president van het gerechtshof te Leeuwarden[8].
Boeles is begraven op het kerkhof bij de hervormde Stephanuskerk in Noorddijk.