Loading AI tools
dier Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
De otter (Lutra lutra), ook Europese otter of visotter genoemd, is een marterachtig zoogdier. Het is de soort met het grootste verspreidingsgebied van de otterfamilie. Het dier eet vooral vis, maar jaagt ook op amfibieën, schaaldieren, kleine zoogdieren, vogels en reptielen. Bestaande populaties van deze semi-aquatische marterachtige komen voor in een grote verscheidenheid aan zoetwater- en mariene habitats in Azië, Europa en delen van Noord-Afrika. Ondanks de grote verspreiding heeft het verlies van leefgebieden geleid tot afnemende populaties, vooral in Azië, en de soort staat momenteel op de lijst van “Bijna Bedreigd” door de International Union for Conservation and Nature and Natural Resources.[2]
Otter IUCN-status: Gevoelig[1] (2020) | ||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | ||||||||||||||
| ||||||||||||||
Soort | ||||||||||||||
Lutra lutra (Linnaeus, 1778) Originele combinatie Mustela lutra | ||||||||||||||
Verspreidingsgebied | ||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | ||||||||||||||
Otter op Wikispecies | ||||||||||||||
(en) World Register of Marine Species | ||||||||||||||
|
Een volwassen otter is 80 tot 140 centimeter lang, inclusief de staart van 30 tot 50 centimeter lengte. Het gewicht varieert tussen de 5 en 12 kilo en de schouderhoogte is gemiddeld 30 centimeter. Vrouwtjes zijn meestal kleiner dan mannetjes. Mannetjes hebben een kop-romplengte van 60 tot 90 centimeter, een staartlengte van 36 tot 47 centimeter en een lichaamsgewicht van 6 tot 17 kilogram. Vrouwtjes hebben een kop-romplengte van 60 tot 70 centimeter, een staartlengte van 35 tot 42 centimeter en een gewicht van 6 tot 12 kilogram.
Met zijn gestroomlijnde lichaam is het dier goed aangepast aan het leven in het water. De ogen en de kleine afsluitbare oren en neusgaten liggen op één lijn boven op de platte kop, waardoor ze boven water blijven als het dier aan het wateroppervlak zwemt. De otter heeft zwemvliezen tussen de tenen van alle vier de korte krachtige poten. De lange, ovaalronde staart doet dienst als stabilisator en roer tijdens het zwemmen. De snuit is breed.
De vacht, die aan de buikzijde veelal lichter van kleur is, bestaat uit een waterdichte buitenste laag van dekharen en een luchthoudende binnenste laag van dicht opeengeplante donsharen, die onder water droog blijft. De dekharen drogen vrij snel, en hechten uit het water aan elkaar.
Voor de otter, die nauwelijks over onderhuids vetweefsel beschikt, is deze waterdichtheid van groot belang om in het water op temperatuur te blijven. Een optimale conditie van de vacht voorkomt onderkoeling tijdens het jagen onder water.
De lengte van de schedel varieerde bij volwassen otters uit de voormalige DDR varieert tussen 10,6 en 12,4 cm. De maximale breedte tussen de jukbogen is 6,6 tot 8,15 cm, en van de hersenpan 4,6 tot 5,6 cm. De hoogte van de schedel afgezien van de kam op het midden wisselt van 3,25 tot 3,8 cm. De lengte van de tandrij in de bovenkaak (hoektand tot achterste ware kies) 3,25 en 3,95 cm en in de onderkaak 3,85 en 4,8 cm. De tandformule van de volwassen dieren is 3.1.4.13.1.3.2 × 2 = 36, dat wil zeggen drie snijtanden, een hoektand, vier valse kiezen en een ware kies in elke helft van de bovenkaak, en drie snijtanden, een hoektand, drie valse kiezen en twee ware kiezen in elke helft van de onderkaak. De gemiddelde maximale maten van de bovenste knipkies (dat is de achterste valse kies in bovenkaak) gemeten bij zeven dieren zijn 10,9 mm lang, 8,0 mm breed, buitenste knipblad 5,8 mm lang en binnenste knipblad 6,3 mm lang. Voor de onderste knipkies (dat is de voorste ware kies in onderkaak) 12,5 mm lang en 5,6 mm breed, terwijl het buitenste knipblad 5,3 mm lang is. De kracht waarmee de otter kan bijten worden geschat op 148 N met de hoektanden en 216 N met de knipkiezen.[2]
De otter werd voor het eerst wetenschappelijk geldig beschreven in 1758 door Carl Linnaeus in deel 1 (de dierkunde) van de 10de editie van de Systema naturae, het boek dat geldt als het beginpunt van de zoölogische nomenclatuur. Hij noemde de soort Mustela lutra, en baseerde de beschrijving op exemplaren uit de omgeving van Upsala in Zweden. In 1777 plaatste de Duitse wetenschapper Johann Christian Polycarp Erxleben de otter in een eigen geslacht, en hij noemde de soort Lutra vulgaris. Hij vermelde daarbij dat de soort voorkomt in Europae atque Asiae Americaeque borealis aquis dulcibus, fluuiis, stagnis, piscinis, non in mari. Est quoque in Persia (Europa, Azië en Noord-Amerika, bij stromend en stilstaand zoet water en in visvijvers, maar niet in zee. Is ook in Perzië). Robert Kerr gaf in 1792 de naam Mustela lutra piscatoria.[2]
William Elford Leach stelde de naam Lutra fluviatilis voor in 1816. In 1823 beschreef Frédéric Cuvier, de broer van Georges Cuvier, zowel Lutra barang van Java en Sumatra, als Lutra nair uit Pondicherry, India. De otter die in Scandinavië ook voorkomt aan de kust werd in 1827 door de Zweedse zoöloog, anatoom en botanicus Gustaf Johan Billberg onderscheiden als Lutra vulgaris marinus. In het postuum in 1831 uitgegeven deel 3 van het boek Zoographia Rosso-Asiatica: sistens omnium animalium in extenso, deelde Peter Simon Pallas de otter in bij de civetkatten en gaf die de naam Viverra lutra. In 1834 werd postuum een boek over de zoogdieren van Scandinavië uitgegeven van de Deense opvoedingskundige en zoöloog Hans Bochmann Melchior die daarin Lutra nudipes onderscheidde. William Ogilby meende dat een vorm van de otter die in Ierland voorkomt voldoende afwijkt en gaf die de naam Lutra roensis in 1834. In 1837 vond John Edward Gray otters uit China en nabij Bombay zodanig afwijkend dat hij ze als afzonderlijke soorten beschouwde en hij gaf ze de namen Lutra chinensis en Lutra indica. De Britse natuuronderzoeker en resident in Kathmandu, Brian Houghton Hodgson, beschreef in 1839 twee otters uit Nepal die hij Lutra monticolus nobis en Lutra auro-brunneus nobis noemde. In 1844 beschreef de Zwitserse ontdekkingsreiziger en botanicus Hans Schinz een otter uit Kashmir en noemde die Lutra kutab. Thomas Horsfield beschreef in 1851 een otter die voorkomt op Sumatra en Borneo als Lutra simung. In 1855 beschreef Hodgson een vorm van de voetheuvels van de Himalaya als Lutra sinensis. Gray beschreef in 1865 een otter uit Nepal onder de naam Barangia nepalensis, en in 1867 een uit Japan als Lutonectes whiteleyi, om daar vervolgens in 1869 een spelfout in te maken als Leutronectes whiteleyi. De Franse zoöloog Fernand Lataste beschreef in 1885 een otter uit Algerije onder de naam Lutra angustifrons, die hij vergeleek met de otter uit Europa die hij de naam Lutra lutra gaf, de eerste keer dat de huidige naamcombinatie gebruikt wordt.[2]
De Duitse zoöloog en paleontoloog Alfred Nehring beschreef in 1887 een exemplaar uit Japan onder de naam Lutra japonica. In 1906 beschreef Paul Matschie een exemplaar dat hij had verzameld in de provindie Shaanxi (Hinganfu) tijdens een expeditie naar China en Tibet in de jaren 1901-1905 die hij Lutra hanensis noemde. Datzelfde jaar beschreef Ángel Cabrera Lutra lutra splendida, een ondersoort uit de omgeving van Essaouira in Marokko. De Russische bioloog Aleksei Andrejevitsj Bjalynitski-Birula gaf in 1912 de naam Lutra seistanica aan een exemplaar dat verzameld is in het Iraanse deel van de binnendelta van de rivier de Helmand, en in 1915 onderscheidde hij de ondersoort Lutra lutra oxiana uit het Pamir-gebergte. De Duitse zoöloog Hermann Pohle beschreef in zijn revisie van de otters uitgegeven in 1920 Lutra intermedia van Sumatra en Lutra lutra ceylonica uit Sri Lanka. In 1922 publiceerde de Poolse natuurvorser en arts Benedykt Dybowski onderscheidde drie varianten van de otter: Lutra vulgaris var. amurensis uit de Amoer en Oessoeri rivier, Lutra vulgaris var. baicalensis uit het Baikalmeer, en Lutra vulgaris var. kamtschatica van het Kamchatka-schiereiland. Dieren verzameld in de omgeving van Teheran krijgen in 1931 van Sergej Ognjov de naam Lutra meridionalis. De Amerikaanse zoöloog Edward Alphonso Goldman gaf in 1936 de naam Lutra stejnegeri aan een collectie uit de omgeving van Petropavlovsk op Kamchatka. In 1960 meende Sergei Uljanovitsj Stroganov dat een populatie uit de provincie Tjoemen in het zuiden van Siberië een eigen ondersoort vormt en noemde deze Lutra lutra borealis. In een publicatie over de vogels en zoogdieren van Hainan uit 1983 beschrijven L. Xu en diens coauteurs Lutra hainana. In 1989 menen Y. Imaizumi en M. Yoshiyuki dat er in Japan een eigen ottersoort voorkomt waaraan ze de naam Lutra nippon meegeven.[2] Deze is inmiddels uitgestorven. Begin jaren '90 werd bij een vergelijking van mitochondriaal cytochroom b van otters uit Letland en China en een opgezette otter uit Japan vastgesteld dat de Japanse otter tot een aparte soort behoord. Volgens een onderzoek uit 2019 is er echter nog steeds veel controverse over de status van de Japanse otter.[3]
Nancy Hung en Chris J. Law onderscheiden in hun monografie uit 2016 twaalf ondersoorten die met hun synoniemen hieronder staan opgesomd.[2]
De otter wordt gerekend tot de Orde Carnivora, familie Mustelidae, onderfamilie Lutrinae en het geslacht Lutra.[2]
De otter eet voornamelijk vis, zoals paling, baars, snoek, karper en zalm. Hij heeft een voorkeur voor vissen die kleiner zijn dan 25 cm. Hij eet ook amfibieën, watervogels, woelratten, ratten, rivierkreeften, krabben, wormen en insecten: in feite alles wat hij in het water aantreft.
Otters kunnen zeven tot acht uur achter elkaar zwemmen, met een gemiddelde snelheid van 1,5 tot 2 kilometer per uur. Otters duiken gemiddeld tien tot veertig seconden onder water.
Otters zijn vooral 's nachts actief en leven voornamelijk solitair. Tijdens het foerageren kunnen ze 3 tot 10 kilometer afleggen. Overdag gebruiken ze beschutte plaatsen als rietbedden, ondergrondse holten en holle bomen als rustplaats. Soms is de ingang van een hol onder water gelegen, het slaapgedeelte is dan voorzien van een luchtgat. De bodem van het slaaphol is bedekt met droog plantaardig nestmateriaal. Een dier gebruikt vaak meerdere vaste rustplaatsen en holen binnen zijn woongebied. Het territorium loopt langs oevers.
De voortplanting is afhankelijk van de beschikbaarheid van voedsel. In Zweden, waar 's winters al het water bevroren is, komen de jongen in de lente. Op de Shetlandeilanden worden de jongen in de zomer geboren als er veel vis is.
Dieren van hetzelfde geslacht leven in gescheiden leefgebieden, waarbij het territorium van één man dat van een aantal vrouwtjes overlapt. Hoe groot het leefgebied van een individu is hangt onder meer af van de hoeveelheid beschikbaar voedsel en de dichtheid aan otters.
Otters op het Europese continent krijgen meestal jongen in de lente en zomer, maar in principe kunnen ze het hele jaar door jongen krijgen. De gemiddelde leeftijd waarop vrouwtjes voor het eerst jongen krijgen is 2 jaar. Na een draagtijd van 61 tot 63 dagen worden de jongen geboren. De Europese otter kent geen verlengde draagtijd. De grootte van de worp ligt meestal op 2 à 3 jongen, met een maximum van 5 per worp. In gebieden met een hoge sterfte door het verkeer of jacht ligt de gemiddelde worpgrootte hoger dan in gebieden met een lagere druk op de populatie.
Alleen de moeder zorgt voor de jongen. De jongen worden blind geboren en zijn 15 centimeter lang. Als ze 35 dagen oud zijn, openen ze hun ogen. Als ze drie maanden oud zijn, nemen ze hun eerste duik. De zoogtijd duurt gemiddeld 16 weken. Na tien tot twaalf maanden zijn ze onafhankelijk. De dieren zijn gemiddeld na anderhalf tot twee jaar geslachtsrijp. Otters kunnen in gevangenschap 11 tot 15 jaar oud worden. In het wild worden ze zelden zo oud, gemiddeld slechts 3 tot 4 jaar.
De otter komt oorspronkelijk in geheel Europa voor (met uitzondering van IJsland en eilanden in de Middellandse Zee), het grootste gedeelte van Azië (van Palestina en Klein-Azië tot Siberië, Japan, Sri Lanka en Indonesië) en in Noordwest-Afrika van Marokko tot Tunesië.
De otter leeft vooral in zoetwatergebieden met voldoende bedekking, als rivieren, meren, kanalen, beken en moerassen. Ook aan de kust komt hij voor, voornamelijk rotskusten en estuaria. In bergen komt hij voor tot op 4210 meter hoogte in Tibet.
Al sinds de middeleeuwen werd er veel op otters gejaagd. Sommige grote populaties wisten stand te houden, andere kleinere populaties stierven uit. Destijds was de otterjacht vooral bedoeld voor de rijken. Rond 1900 werd de jacht echter massaal. Vooral vissers zagen hem als een grote concurrent. En ondanks het feit dat een otter maar vier of vijf vissen per dag nodig heeft, geloofde men dat ze hele vijvers en waterlopen zouden leegvangen. In het Verenigd Koninkrijk werd de jacht meestal met meutes van zo'n twintig honden gehouden, in Nederland waren slechts een paar honden al voldoende. In Vlaanderen werden tot de jaren 60 premies uitgereikt voor elk dood dier. In een bepaalde periode werden er in Vlaanderen driehonderd premies uitgereikt. Mogelijk is elke otterfamilie in Vlaanderen toen getroffen geweest.[bron?] Met de daaropvolgende watervervuiling slonk hun aantal zienderogen.
Door vervuiling, habitatvernietiging, verstoring, verkeer, visnetten en jacht liep het aantal otters in West-Europa achteruit en was de soort zelfs in enkele landen uitgestorven, zoals in Nederland en Zwitserland. Tegenwoordig is de soort weer in opkomst.
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.