De lengte van de termijn van een benoeming tot burgemeester was, tot 1795, telkens één jaar, ingaande op Sint-Catharina (25 november) tot dezelfde dag een jaar later. De benoeming geschiedde op voordracht van de magistraat en de vroedschap gezamenlijk, door de landsheer, vervolgens door de stadhouder en tijdens de stadhouderloze tijdperken door de Staten van Holland en West-Friesland. Het was gebruikelijk dat de benoemingen tot burgemeester rouleerden onder de leden van de magistraat en vroedschap. Een politicus/stadsbestuurder was dus afwisselend lid van de vroedschap, schepen of burgemeester, waarbij alleen de meest aanzienlijke personen in aanmerking kwamen voor een benoeming als burgemeester.
Op 16 november1559 verleent koning Filips II aan Den Haag octrooi om twee burgemeesters te hebben, “tot sulcken eeren, rechten ende preëminentiën als de burgemeesters van andere grote of kleine steden van Holland gebruiken en genieten”. Instelling op 28 april1587 van de “Sociëteit der Hoge Collegiën en van der Hage”. Dit was een van de twee bestuurscolleges die Den Haag bestuurden, want naast het bestuur van het dorp werd een deel van het grondgebied (Binnenhof en omgeving) door de Staten van Holland bestuurd. Zij hadden elk een stem bij de benoemingen van de Haagse burgemeesters.
Adriaen van Spierinxhoek (†1729), 1710-1711, 1713-1715, 1717-1719, 1721-1723, 1725-1727
Willem Comans (†1718), 1715-1716
Willem van Assendelft, 1715-1717, 1719-1721, 1723-1724, 1727-1729, 1731-1733, 1735-1737, 1739-1741, 1743-1744
Willem Anthony Pieterson, 1718-1720, 1722-1724, 1726-1728, 1730-1732, 1734-1736, 1738-1740, 1742-1744, 1746-1748, 1750-1752, 1754-1756, 1758-1759
Jan Hudde Dedel (1702-1777), tussen 1737-1739, 1741-1743, 1745-1747, 1749-1751, 1753-1755, 1757-1758, 1761-1762, 1763-1764, 1765-1767, 1769-1771, 1773-1775, 1777-1778
Jacob de Bye, 1738-1739
Jan ten Hove, 1739-1741, 1743-1745
Hendrik van Slingelandt (1702-1759), 1740-1742, 1744-1746, 1748-1750, 1752-1754, 1756-1758
Johan Pieter Dierquens (Dierkens) (1710-1780), 1741-1743, 1745-1747, 1749-1751, 1753-1755, 1757-1759, 1761-1763, 1765-1767, 1769-1771, 1773-1775 en 1777-1779
Jacob van Assendelft, 1744-45, 1747-1749, 1751-1752
Pieter de Bye, 1747-1748
Jacobus van Neck, 1748-1749, 1751-1752
Adriaan van der Goes, 1752-1753, 1755-1757, 1759-1761, 1763-1765, 1767-1769, 1771-1773, 1775-1777, 1779-1781, 1783-1785, 1791-1793
Hendrik van Ouryk, 1752-1753
Carel de Lille, 1755-1757, 1759-1761, 1763-1765, 1767-1769
Johannes Patijn, 1760, 1762-1764, 1766-1768, 1770-1772, 1774-1776, 1778-1780, 1782-1784, 1786-1788
Carel de la Bassecour, 1760-1762, 1764-1766, 1768-1770, 1772-1773
Philippus Matthias Mestre, 1771-1773
Abraham van Neck (1734-1789), 1773-1774, 1776-1778, 1781-1782, 1784-1786, 1788-1789
Pieter van de Poel, 1775-1777, 1779-1781, 1783-1785
Jan Slicher (1745-1815), 1777-1779, 1781-1783, 1785-1788, 1790-1792
Jan-François van Byemont, 1781-1783
Govert Franco van Slingelandt, 1785-1795
Willem ‘t Hoen, 1788-1790, 1792-1795
Diederik van der Burch, Heer van Spieringshoek, 1789-1790 en 1793-1795
Paulus Beelaerts van Blockland (1754-1809), Heer van Keenenburg, 1790-1791
De Bataafse Republiek schaft het driehoofdige burgemeesterschap af, vanaf 1795 wordt Den Haag door één burgemeester bestuurd. De titel van “burgemeester van de stad” wordt vervangen door die van “president van de Municipaliteit”, later van het “Gemeente-bestuur”. Er zijn perioden dat er geheel geen (waarnemend-) burgemeester is. Het ambt van maire en adjunct-maire ontstaat.[1] Zij voeren gezamenlijk de burgemeesterstaken uit. Op 10 juni1802 wordt de “Sociëteit der Hoge Collegiën en van der Hage” opgeheven.
Meer informatie Ambtsperiode, Naam burgemeester ...
per 2 januari 1816 benoemd tot burgemeester van Den Haag, feitelijk functioneert hij niet als zodanig, vanwege zijn bezwaren wordt hem per 12 januari 1816 weer ontslag verleend