Loading AI tools
soort uit het geslacht Tyto Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
De kerkuil (Tyto alba) is een wijdverspreide uilensoort die bij voorkeur op zolders, in torens en kerken broedt. De soort wordt ook wel de gewone kerkuil genoemd, om hem te onderscheiden van de andere soorten in de familie van kerkuilen (Tytonidae). De kerkuil komt bijna overal ter wereld voor, behalve in de polen, woestijngebieden en bepaalde delen van Azië.
Kerkuil IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2016) | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | ||||||||||||
| ||||||||||||
Soort | ||||||||||||
Tyto alba (Scopoli, 1769) | ||||||||||||
Tyto alba, T. furcata en T. javanica ■ leefgebied (groen) | ||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | ||||||||||||
Kerkuil op Wikispecies | ||||||||||||
|
De kerkuil is een typische nachtvogel, maar in enkele delen van zijn verspreidingsgebied jaagt hij ook overdag. Kerkuilen zijn gespecialiseerd in het vangen van kleine zoogdieren die ze op hun geluid lokaliseren. Ze broeden meermaals gedurende het jaar, afhankelijk van hun standplaats. Het legsel, dat gemiddeld uit vier eieren bestaat, wordt meestal in een oud gebouw, een holle boom, of in een klif uitgebroed. Het vrouwtje en de jonge kuikens zijn afhankelijk van het mannetje voor voedsel. Wanneer het voedselaanbod groot is, kunnen kerkuilenpopulaties snel groter worden; wereldwijd wordt de vogel beschouwd als een soort met de minste zorg binnen het natuurbehoud.
Fylogenetisch onderzoek toont aan dat er minstens drie genetisch gescheiden deelpopulaties van de kerkuil zijn, één in Europa, één in Azië, en één in Amerika. De soort wordt om deze reden wel opgesplitst in de westelijke kerkuil voor de groep in Europa, West-Azië en Afrika, de oostelijke kerkuil voor de groep in Zuidoost-Azië en Australië, en de Amerikaanse kerkuil voor de groep in Amerika.
De kerkuil is een middelgrote, vaalgekleurde uil met lange vleugels en een korte, gedrongen staart. De rugzijde heeft een goudbruine tot leigrijze grondkleur en is gespikkeld. De lichaamslengte kan aanzienlijk variëren, afhankelijk van de ondersoort, maar de meeste volwassen kerkuilen hebben een lengte van 35–39 cm en een spanwijdte van 80–95 cm. Het gemiddelde gewicht is 355 gram. De staart is hoekig gevormd, in tegenstelling tot die van de echte uilen. Andere onderscheidende kenmerken zijn het glooiende vliegpatroon en de lange, gevederde poten. Karakteristiek is ook het helderwitte, hartvormige gezicht (sluier), met de donkere ogen pal naar voor gericht.
Zoals bij veel andere uilen en roofvogels is het vrouwtje iets groter en zwaarder dan het mannetje. Het verschil is vaak zo'n 10%. De mannetjes lijken op de vrouwtjes, maar zijn minder gevlekt aan de onderzijde, en zijn ze bleker van kleur dan vrouwtjes. De jongen zijn bedekt met witte dons. De kenmerkende hartvormige sluier is al snel na het uitkomen zichtbaar.
In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, maakt de kerkuil geen oehoe-geluid (dat door de bosuil en verwante uilen wordt voortgebracht). Kerkuilen kunnen hard en spookachtig krijsen, meestal doen ze dit op het nest of in de vlucht. Zowel jongen als volwassen kerkuilen kunnen blazen om andere dieren af te schrikken. Wanneer hij wordt gevangen of in het nauw wordt gedreven, werpt de kerkuil zich op zijn rug en kan hij zich met zijn scherpe klauwen verdedigen.
’s Nachts gaat de kerkuil op zoek naar kleine knaagdieren en soms ook kleine vogels. Hij jaagt vanaf een lage zitpost of vliegt laag over de grond. Boomholten, ruïnes, schuren en bijgebouwen worden als rust en nestruimte gebruikt.
Deze soortgroep is zeer wijdverbreid en komt voor in Amerika, Europa, Azië, Australië en Afrika. De soort Tyto alba sensu stricto komt voor in Europa, West-Azië en Afrika. Hij leeft in open of half-open laaglandgebieden waaronder cultuurland als steden, dorpen en landbouwgrond.
De voortplanting van de kerkuil geschiedt doorgaans na het tweede en derde levensjaar en begint meestal in april/maart. De broedperiode valt samen met een overvloed aan kleine knaagdieren en grote insecten in het voorjaar. Het mannetje lokt het vrouwtje, dat tot twee keer per jaar een legsel produceert, in goede muizenjaren kan er sprake zijn van een derde legsel. Een legsel bestaat uit 4-10 eieren. De broedduur is 28-30 dagen. Na het uitkomen van de eieren brengt het mannetje voedsel naar het nest dat door het vrouwtje wordt bewaakt.
Kerkuilen nestelen doorgaans in donkere, verscholen ruimten in schuren van boerderijen, kerktorens of andere gebouwen waar ze in en uit kunnen vliegen. Dit is meestal in de nabijheid van een bosrijke omgeving met weilanden waar ze goed kunnen jagen. Kerkuilen vormen zogenaamde broedparen en wisselen niet van partner. Dit is in gevangenschap ook het geval.
Over het grote aantal beschreven ondersoorten van de kerkuil is geen consensus. Uit genetisch onderzoek bleek dat de in de Nieuwe Wereld en het Oriëntaals gebied voorkomende ondersoorten van de kerkuil als afzonderlijke clades kunnen worden opgevat.[2] Deze groepen van ondersoorten zijn afgesplitst als nieuwe soorten, zoals de Amerikaanse kerkuil (T. furcata) en de oostelijke kerkuil (T. javanica).[3] De onderstaande lijst volgt de IOC World Bird List.[4]
Twee ondersoorten (T. a. alba en T. a. guttata) komen in Nederland voor.
Tot in de jaren 1950 broedden er in Nederland tussen de 1800 en 3500 paar kerkuilen. In de jaren 1960 ging dit hard achteruit. De strenge winter van 1963 bracht ook nog eens grote schade toe. Veranderingen in het agrarisch bedrijf, zoals de vervanging van graanschuren door voedersilo's werkten ook nadelig, omdat deze schuren een geliefd jachtterrein waren van de kerkuil. Na nog een strenge winter werd een dieptepunt bereikt in 1979 met nog hoogstens 100 broedparen in Nederland.[5]
Het plaatsen en onderhouden van speciale nestkasten voor deze uilensoort (in combinatie met zachte winters) bleek succesvol. Een landelijke organisatie van vrijwilligers die in 16 regio’s ruim 10.000 kerkuilnestkasten beheren is daar verantwoordelijk voor.[6] Na 1989 ging het mede dankzij deze activiteiten steeds beter met de kerkuil. In 2020 schatte SOVON het aantal broedparen op 2900-3300 paar.[7] De vogel blijft nog wel bedreigd door het intensieve autoverkeer en de eenvormigheid van het agrarische cultuurlandschap,[5] daarom staat de kerkuil nog als 'kwetsbaar' op de Nederlandse rode lijst.
Eind van de jaren 1970 stond de kerkuil (Tyto alba) op de "Rode lijst" van de met uitsterven bedreigde diersoorten in België. Op het einde van 1979 werd een werkgroep opgericht met als voornaamste doel het behoud van de kerkuil als broedvogel.
In Vlaanderen werd in 1980 door de Kerkuilwerkgroep (toen nog de 'Werkgroep Bescherming Roofvogels', later het 'Nationaal Kerkuilproject') een grootscheepse inventarisatie opgezet. Een gelijkaardige, maar kleinschaliger actie werd in Wallonië op touw gezet. Al snel bleek een tekort aan broedgelegenheid aan de basis te liggen van de sterke achteruitgang van het kerkuilbestand. Na 1986 werden daarom honderden speciale nestkasten opgehangen in kerken, schuren, molens, opslagplaatsen, zelfs bewoonde huizen werden voor het dier aantrekkelijk gemaakt. Ook werd zorg besteed aan het voedselaanbod, vooral in de onmiddellijke omgeving van broedplaatsen. Vanaf 1987 was er sprake van een continue groei van het aantal kerkuilen. Opeenvolgende zachte winters en het werk van de werkgroep brachten de populatie terug tot op het niveau van voor de strenge winter 1962-1963, met meer dan 1000 broedparen in Vlaanderen. Voor Wallonië zijn geen globale cijfers gekend.
De grootte van de totale populatie is in 2015 geschat op 4-10 miljoen volwassen vogels. Op de Rode lijst van de IUCN heeft deze soort de status niet bedreigd.[1]
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.