boekverluchter Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
De Fastolf-meester is de noodnaam van een anonieme
miniaturist die actief was in Frankrijk en in Engeland in het tweede kwart van de 15e eeuw. Hij kreeg zijn noodnaam van Otto Pächt naar een handschrift dat hij verluchtte in Engeland voor Sir John Fastolf omstreeks 1450.[1] Dit boek bevatte de Quatre vertus cardinales van een anonieme schrijver en het Epître d’Othéa van Christine de Pizan. Het wordt nu bewaard in de Bodleian Library in Oxford als Lib., MS. Laud. misc. 570. Het werd geschreven door de Engelse kopiist Ricardus Franciscus.[2]
Voor 1420 werkte hij in Parijs samen met de Boucicaut-meester en verhuisde daarna naar Rouen dat in handen was van de Engelsen. Voor de overgave van Rouen door de Engelsen aan de Fransen in 1449 vestigde hij zich in Engeland.[1]
Men kan zijn werk herkennen aan de vlakke motieven, getekend met dikke lijnen. Hij geeft volume aan zijn personages door het modelleren van de plooien in de gewaden. Zijn figuren zijn hoekig en lang. Hij probeert een driedimensionaal effect te geven aan de architecturale elementen in zijn composities, maar zijn landschappen zijn vlakke compilaties van gestileerde natuurlijke objecten. Hij gebruikt veel goud in zijn sterrenhemels wat het diepteeffect van elkaar overlappende elementen in het landschap teniet doet.[2]
Hierbij een lijst van werken die aan de meester worden toegeschreven of waaraan hij heeft meegewerkt.
Oxford, Bodleian Library, Ms auct D INF 2.11; getijdenboek voor gebruik in Sarum, ca 1440-1450.[13]
Oxford, Bodleian Library, Ms Laud Misc. 570, Quatre vertus cardinales van een anonymus, en L’Épitre à Othea van Christine de Pizan, , Engeland 1450 voor John Fastolf.[14]
Parijs, Bibliothèque de l’Arsenal, Ms 575, Loredan getijden voor gebruik in Rome, ca. 1440-1450
Parijs, Bibliothèque Sainte-Geneviève, Ms 1015, Livre du gouvernement des rois et des princes vertaald door Henri de Gauchi, ca. 1430-1440.[16]
Philadelphia, Free Library of Philadelphia, Rare Books Department, Ms Widener 1, Jacques Bruyant, La Voie de Povreté ou de Richesse, Parijs of Rouen, c. 1430-40.[17]
Het getijdenboek is ontstaan uit het breviarium of brevier, het gebedenboek voor de clerus. Voor het Concilie van Trente (1545-1563) kon elke bisschop het Breviarium opstellen of aanpassen voor zijn eigen diocees en dit werd ook bijna overal gedaan, elke kloosterorde en elk bisdom had zijn eigen Breviarium, vandaar de term ‘voor gebruik in ....’. Dit “gebruik” of de “usus” werd doorgetrokken naar de getijdenboeken.