Loading AI tools
Kerkgenootschap in Nederland Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
De Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) vormen sinds 1892 een kerkgenootschap binnen het protestantisme in Nederland. De kerk kent zowel een orthodox-gereformeerde stroming als een meer behoudende bevindelijk-gereformeerde stroming. Ook is er binnen een deel van de kerken affiniteit met de evangelische beweging. Kerkelijke samenwerking is er plaatselijk met de Nederlandse Gereformeerde Kerken, de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland en de Hersteld Hervormde Kerk. De samenwerking kan variëren van overleg tussen kerkenraden en kanselruil tot gemeenten die volledig zijn samengegaan.
Christelijke Gereformeerde Kerken | ||||
---|---|---|---|---|
Christelijke Gereformeerde Kerk (De Fontein) te Bunschoten (2012) | ||||
Indeling | ||||
Hoofdstroming | Protestantisme | |||
Richting | Gereformeerd calvinisme | |||
Voortgekomen uit | Samenvoeging van Chr. afgesch. gemeenten en Geref. Kerken o/h Kruis in 1869 | |||
Afsplitsingen | 1892: Op drie gemeenten na samengevoegd met de Dolerenden tot de Gereformeerde Kerken in Ned. 1952: Chr. Gereformeerde Gemeenten (in Ned.) | |||
Aard | ||||
Locatie | 181 kerken in Nederland (2024) | |||
Aantal leden | 67.629 (1 januari 2024) | |||
Karakter | Zowel bevindelijk als orthodox | |||
Oprichter(s) | Ds. F.P.L.C. van Lingen (1832 - 1913) en ds. J. Wisse Czn. (1843 - 1921) | |||
Leider | Ds. P.D.J. (Peter) Buijs (voorzitter/preses van het moderamen (bestuur) van de Generale Synode 2024 | |||
Hoofdkwartier | Dienstenbureau Christelijke Gereformeerde Kerk
Ghandistraat 2, Veenendaal | |||
Overzicht | ||||
Officiële website | www.cgk.nl | |||
|
De wortels van het kerkverband liggen in de Afscheiding van 1834 toen door het hele land heen verschillende groepen de Nederlandse Hervormde Kerk verlieten. Na een eerste nogal roerige periode verenigde in 1869 de voornaamste van de afgescheiden gemeenten tot één kerkverband: de Christelijke Gereformeerde Kerk. Toen in de Doleantie van 1886 onder leiding van Abraham Kuyper opnieuw een grote groep orthodox-gereformeerden de Nederlandse Hervormde Kerk verliet stonden de gelovigen die zich eerder hadden afgescheiden voor de keus om zich met de nieuwe groep te verenigen. Het merendeel van de oorspronkelijke Christelijke Gereformeerde Kerk nam inderdaad die stap en vormde met de dolerenden in 1892 de Gereformeerde Kerken. Lokaal bleven de gemeenten uit de oorspronkelijke kerkverbanden vaak nog gescheiden.
Een zeer kleine groep van drie gemeenten nam onder leiding van Frederik Philip Louis Constant van Lingen en Jacobus Wisse de beslissing om zelfstandig te blijven. Behalve kerkrechtelijke bezwaren vormde de theorie van Kuyper van de veronderstelde wedergeboorte hierbij een belangrijk motief. In de jaren daarop groeide het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerk weer snel aan. Vooral het ook plaatselijk samengaan van dolerende en voormalige christelijk-gereformeerde kerken was aanleiding voor het ontstaan van nieuwe gemeenten.
In 1947 nam men als kerkverband de naam aan van Christelijke Gereformeerde Kerken, waarbij de nadruk kwam te liggen op de plaatselijke gemeenten. Het kerkgenootschap oriënteerde zich vooral op de klassieke gereformeerde theologie, liturgie en kerkorde. In tegenstelling tot de Gereformeerde Kerken in Nederland wijzigde het niets in de gereformeerde belijdenisgeschriften, de Drie Formulieren van Enigheid, en schreef ook geen uitleg daarvan als bindend voor, zoals de Gereformeerde Gemeenten. In de periode na de oorlog groeide het verschil tussen de bevindelijke vleugel en de rest van het kerkgenootschap. Als gevolg verliet een deel van de bevindelijke predikanten in de jaren vijftig en zestig het kerkverband. In de jaren tachtig werd dezelfde stap gezet door predikanten die meer liturgische en theologische vernieuwing wenselijk achten. Ondanks het uittreden van de meer uitgesproken vertegenwoordigers van de behoudende en de progressieve vleugel kennen de Christelijke Gereformeerde Kerken de nodige verscheidenheid op het gebied van liturgische gebruiken en ethische opvattingen.
Het kerkverband telt, per 1 januari 2024, 67.629 leden[1] en is daarmee het vierde protestantse kerkverband van Nederland in grootte, na de Protestantse Kerk,de Nederlandse Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten. Geografisch ligt het zwaartepunt van het kerkverband in de Bijbelgordel. Opvallend is het grote aantal christelijk-gereformeerden op Urk: een op de tien christelijk-gereformeerden is lid van een kerk in dit dorp.
De Christelijke Gereformeerde Kerken zijn met enige tussenstappen voortgekomen uit de Afscheiding van 1834, toen verschillende gereformeerden zich losmaakten van de Nederlandse Hervormde Kerk, de oude volkskerk. De redenen dat men zich van de Hervormde Kerk had afgescheiden waren:
Op 13 oktober 1834 tekenden de eerste afgescheidenen in Ulrum de Acte van Afscheiding of Wederkeer.[3] Binnen een jaar omvatte de groep afgescheidenen landelijk 20.000 leden. H. Algra spreekt in zijn boek Het wonder van de negentiende eeuw van een explosieve groei van afgescheiden gemeenten met name in het noorden van het land. In 1836 waren er circa 130 afgescheiden kerken.[4]
De periode die volgde op de Afscheiding van 1834 kreeg de veelzeggende naam 'de crisis der jeugd.' Van buitenaf kreeg men te maken met vervolging door de overheid door hoge boetes, gevangenisstraf en inkwartiering van soldaten. Men werd gedwongen de naam gereformeerd prijs te geven. Intern openbaarde zich diverse meningsverschillen. De afgescheidenen vielen in twee groepen uiteen: de Christelijke Afgescheiden Gemeenten en de Gereformeerde Kerken onder het Kruis. Om aan de vervolging te ontkomen emigreerden onder leiding van de predikanten A.C. van Raalte (1811-1876) en H.P. Scholte (1805-1868) groepen afgescheidenen naar de Verenigde Staten.
De overheid besloot te stoppen met vervolging van de afgescheidenen mede doordat zij in Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) een edele pleitbezorger hadden gevonden. In 1837 publiceerde deze rechtsgeleerde de brochure De maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het Staatsrecht getoetst en voerde een pleidooi voor de rechtbank "dat de afgescheidenen geen nieuwe sekte vormden, maar dat zij leden zijn van de gereformeerde gezindheid." Met de introductie van dit begrip legde Groen van Prinsterer de basis voor interkerkelijke samenwerking van alle gereformeerden op basis van de gereformeerde belijdenis.[5] Zes jaar na de troonsbestijging van Willem II in 1840 kwamen de vervolgingen van de gereformeerden buiten het hervormde kerkgenootschap definitief ten einde.
In 1869 vond een hereniging plaats tussen Christelijke Afgescheiden Gemeenten en de Gereformeerde Kerken onder het Kruis. De vereniging vond plaats op basis van de volgende overeenkomsten: 1. Het erkennen van elkaars kerken en voorgangers 2. De benaming zou voortaan Christelijke Gereformeerde Kerk zijn 3. In leer, eredienst en tucht moest het kerkverband in absolute zin aansluiten bij de gereformeerde leer en grondslagen. In 1884 telde de Christelijke Gereformeerde Kerk 400 gemeenten, driehonderd predikanten en bijna 300.000 leden en doopleden.[6]
Echter niet alle afgescheiden groeperingen deden hieraan mee. Rondom de predikanten Cornelis van den Oever (1802-1877) en Elias Fransen (1827-1898) bleven er gemeenten zelfstandig. Later zouden deze gemeenten met de Ledeboeriaanse gemeenten een kerkelijk onderdak vinden in het kerkverband van de Gereformeerden Gemeenten dat ontstond in 1907 onder leiding van ds. G.H. Kersten (1882-1948).[7]
Op 17 juli 1892 fuseerde het overgrote deel van de Christelijke Gereformeerde Kerk nogmaals, nu met de Nederduitse Gereformeerde Kerk (de dolerenden), tot de Gereformeerde Kerken in Nederland.
Slechts drie gemeenten Teuge, Zierikzee en Noordeloos, besloten de Christelijke Gereformeerde Kerk voort te zetten.
Het waren de predikanten F.P.L.C. van Lingen (1832-1913) en J. Wisse (1843-1921) die de voornaamste woordvoerders waren in de kring van bezwaarden tegen een vereniging met de kerken voortgekomen uit de Doleantie onder leiding van Abraham Kuyper (1837-1920). Voor de verspreiding van de boodschap was het middel Het Wekkertje waarmee zij het kerkvolk wilden wakker schudden. Op 20 juli 1892 kwam men in Utrecht bijeen. Men vond elkaar in de stelling om te blijven wat men was: christelijk-gereformeerd, een naam die in de tijd van de Reformatie al in gebruik was.
Op 1 januari 1893 telde de doorgestarte Christelijke Gereformeerde kerk negen gemeenten: Zierikzee, Noordeloos en Teuge, ’s-Gravenhage, Utrecht, Rotterdam, Dordrecht, Lutten en Arnhem. In 1894 besloot de Synode tot verdeling van alle gemeenten in vier classes. In 1896 waren er 32 gemeenten, in 1908 reeds 76 gemeenten met negen preekplaatsen.
In januari 1893 werd door de Synode de behoefte uitgesproken van een opleiding voor predikanten. De Haagse predikant J. Wisse was begonnen om vanuit zijn woonplaats theologisch onderwijs te geven aan P.J.M. de Bruin die als enige student de Theologische School van Kampen in 1892 had verlaten. Van Lingen gaf als predikant in Rotterdam les in de oude talen. In 1894 werd het officiële besluit genomen tot oprichting van een Theologische School, die voorlopig in Den Haag werd gevestigd. Het was de christelijk-gereformeerden aan het hart gegaan dat de theologische opleiding van Kampen was verdrongen door de Vrije Universiteit want "het theologisch onderwijs moest wetenschappelijk zijn." De Haarlemse predikant J. Schotel (1825-1914) die zich na enkele jaren alsnog aan de zijde van de bezwaarden voegde schreef in De Wekker:
"Voor enige jaren, meen ik, schreef dr. Kuyper, dat de eenvoudigste gelovige Kootwijker boer meer kennis van de theologie had dan een beroemd professor aan de Leidsche hogeschool, die door zijn kritiek den Bijbel trachtte af te breken. Jammer, dat die Kootwijkers weer onttroond worden. Och, men bouwt op en breekt af, verhoogt en vernedert naar believen, al naar dat het in de kraam te pas komt. Gelukkig, dat de Heere zelf de armen van geest tot echte theologen stempelt. Er staat een overblijfsel, een wonder van Gods genade, een klein hoopske, doch in ‘s Heeren kracht een Gideons bende. In haar vaandel prijkt: „D’ eenvoudigen wil God steeds gadeslaan.”[8]
— Ds. J. Schotel, De Wekker 30 oktober 1896
Maar dit betekende niet dat men afkerig was van een theologische opleiding. In de lijn van het Convent van Wezel en in de traditie van Calvijn vond men het noodzakelijk dat “vrome en geleerde mannen, machtig in de kennis van de Schriften, het Woord Gods recht weten te snijden, om alzo de kerken te zullen dienen als herder en leraars.” Op 11 september 1894 werd door de president-curator J. Schotel de Theologische School geopend, met een preek uit 2 Korinthe 12: 9a “Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg.” Tussen 1899 en 1919 was de opleiding in Rijswijk gevestigd. Hierna verhuisde de opleiding definitief naar Apeldoorn. Bij de komst van G. Wisse in 1928 werden de docenten op voorstel van ds. J.W. Geels (1880-1950) hoogleraar of professor genoemd,[9] terwijl zij bij de komst van de hoogleraren J. van Genderen, W. Kremer en B.J. Oosterhoff van een toga werden voorzien.[10]
Omdat de meeste studenten afkomstig waren uit arbeidersgezinnen werd door middel van een vooropleiding eerst de nodige basiskennis bijgespijkerd voor begonnen werd met het theologisch onderwijs en de oude talen. Als eerste docenten werden benoemd F.P.L.C. van Lingen en J. Wisse Czn. In het curatorium werden benoemd de predikanten: PH.J. Wessels, P.J.M. de Bruin, J. Schotel, J.W. Drayer en J.R. Kreulen. Laatst genoemde predikant keerde in 1899 met een groot deel van de gemeente Suawoude weer terug naar de Gereformeerde Kerken.[11] In 1857 en 1858 schreef deze predikant in De Bazuin een aantal artikelen over het aanbod van genade. Dit bracht hem in conflict met de Drentse richting van ds. Hendrik Joffers (1807-1874) die leerde: de beloften van het evangelie zijn alleen voor de uitverkorenen. Bekend was ook het boekje van ds. Kreulen waarin deze het recht van de Afscheiding van 1834 verdedigde: De Apologie: Is de Afscheiding uit God of uit de menschen (1856.)
In 1898 kwamen er zes kandidaten van de theologische school af waaronder Hector Janssen (1872-1944), destijds 26 jaar oud. Janssen werd predikant in Amsterdam. De gemeente van Amsterdam breidde zich onder zijn bediening uit en in de regio kwamen er nieuwe gemeenten of preekplaatsen bij, waaronder Nieuwendam, Bussum, Opperdoes en Hilversum.
In 1904 vertrok Janssen naar Leiden waar zich een kleine gemeente had gevormd van spijtoptanten (leden die vanuit de Gereformeerde Kerken in Nederland terugkeerden naar de Christelijke Gereformeerde Kerk). Kort daarna werd er in Rijnsburg een gemeente gesticht. In 1909 werd Janssen benoemd als hulpdocent aan de Theologische School. Deze taak vervulde hij tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Toen werd hij veldprediker. In deze rol kreeg hij grote bekendheid.[12]
Van meet af aan was er binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk ook aandacht voor de opbouw van het verenigingsleven en voor kerkelijke zending. Vanaf 1928 werkte de eerste zendelingen van de Christelijke Gereformeerde Kerk, Arie Bikker (1898-1977) en Maarten Geleijnse (1893-1985) in het Torajaland, een gebied in de toenmalige Nederlandse kolonie Indonesië. Het kerkverband De Gereja Toraja Mamasa dat uit dit zendingswerk is voortgekomen, functioneert sinds 1950 zelfstandig en telde in 2016 ongeveer 150.000 leden, verdeeld over meer dan 500 gemeenten.[13]
Het kleine blaadje dat aanvankelijk verscheen onder de naam van Het Wekkertje groeide uit tot een tamelijk weekblad De Wekker. Een maandelijks zendingsblad verscheen onder de naam Uw Koninkrijk kome terwijl de Bond van Christelijke Gereformeerde Jongelingsverenigingen het blad Luctor et Emergo uitgaf. In januari 1896 verscheen een eerste kerkelijk jaarboekje.
In haar doorstartperiode profileerde de Christelijke Gereformeerde Kerk zich voornamelijk ten opzichte van de Gereformeerde Kerken in Nederland als bevindelijk-gereformeerd (getuige met name de vooroorlogse jaargangen van de prekenserie Uit de Levensbron[14][15][16] maar wel met de nodige aandacht voor een goede uitleg van de Schrift. Van Lingen legde nadruk op de noodzaak van wedergeboorte en bekering die van Boven komt. Anderzijds sloot dit voor hem het staan naar kennis en waardering van de wetenschap, voor zover niet in strijd met de Schrift als Gods openbaring, niet in de weg.[17]
Franciscus Lengkeek (1871-1932) schreef: "Hebben wij de Heilige Geest ontvangen? Die vraag bedoelt in de eerste plaats, of wij uit de dood zijn overgegaan in het leven, en krachtens deze overgang onze doodstaat van nature kennen en onze zaligheid buiten onszelf in Jezus Christus zoeken. Mogelijk zijn er onder ons, voor wie deze vraag niet klemmend is. Zij hebben genoeg aan wat zij zijn, hebben, weten, kunnen en zullen. Ze zijn min of meer godsdienstig, nemen min of meer hun plichten waar, leven niet berispelijk, zijn in menig opzicht voorbeeldig, maar daar blijft het bij. De vraag of zij de Heilige Geest ontvangen hebben, is er één die in de prediking zeker op z’n plaats is, maar die persoonlijk tot hen gericht wrevel opwekt. Dezulken kunnen zich dan ook uitnemend daarin vinden, waar men uitgaat van de stelling, dat de Heilige Geest zeven weken na de offerande van Christus is uitgestort en toen gemeengoed van de kerk geworden is. Wie dus tot de kerk behoort, heeft de Heilige Geest. Wij achten dit een misleidende, verderfelijke stelling, waarvoor nergens in de Heilige Schrift enige grond gevonden wordt. Vergeten wij toch niet, dat er geen collectief, geen gemeenschappelijk oordeel zal zijn, maar een particulier, een persoonlijk. Ieder voor zich zal eenmaal aan God rekenschap te geven hebben. En zo wij persoonlijk de Heilige Geest niet ontvangen hebben, zo zullen wij ook geen deel hebben aan het zijn in Christus."
In 1933 benadrukte Leendert Huibert van der Meiden (1882-1962) tijdens een predikantenvergadering in Apeldoorn het belang van een Schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Volgens hem behoorde men niet alleen te preken wat Christus voor de Zijnen deed, "maar ook wat Hij door Woord en Geest in hun harten werkt." Hiermee knoopte hij aan bij een zinsnede die uit de Institutie van Calvijn te herleiden is. "Het bevindelijk element in de prediking is niet iets aparts, bijkomend bij de bediening des Woords, maar is er een essentieel deel van, want de Inspirator der Heilige Schrift, Die ook de Generator des zondaars is, geeft ons in het Woord te verstaan, wat het bevindelijke leven is." "Wie waarlijk Gods Woord preekt, preekt bevindelijk leven." "Waar het bevindelijk element gemist wordt in de prediking of niet ten volle uitkomt, is er dus niet van volle bediening des Woords sprake. Men moge dan hoog roemen in zijn objectiviteit en prat gaan op zijn openen van het Woord, er is een schromelijk tekort in de bediening des Woords, een tekort dat zeer ernstig is, omdat het niet beantwoordt aan het doel van de Inspirator en Generator."[18] "Valse gemoedelijkheid losgemaakt van de Heilige Schrift heeft niets met het bevindelijke geloofsleven uit te staan." "Een tijdgelovige heeft krachtens zijn optimistische aard veel vreugde in God en in de dienst van God, in Jezus en Zijn zaligheid. Kenmerkend is, dat hij het Woord alleen kent van zijn belovende zijde, maar dat de ontdekkende zijde, het zich verloren zondaar kennen aan Gods voeten, niet wordt gekend."[18] In zijn preken schreef hij: "We zijn geen levende lidmaten van Christus, omdat we gedoopt zijn, of omdat we belijdenis deden. Er zijn tal van onherboren bondelingen, die straks als kinderen des koninkrijks buiten geworpen worden. Zij bewijzen in hun leven duidelijk genoeg het leven des Geestes te missen. Werd u ooit schuldenaar zoals de verloren zoon? Riep u ooit uit diepte van ellende? Hebt u de noodzakelijkheid van de Borg leren verstaan?"[19]
Gerard Wisse (1873-1957) die in 1920 als predikant vanuit de Gereformeerde Kerken naar de Christelijke Gereformeerde Kerk was overgekomen en in 1928 docent werd in Apeldoorn, benadrukte in zijn boekje De ambtelijke bediening van Christus in de gelovigen "dat wie de ware en volle Christus wil verkondigen, ook deze zijde (namelijk het bevindelijk functioneren van de drie ambten van Christus) naar voren zal brengen."[20]
Jan Hovius (1900-1979) die in 1947 hoogleraar werd in Apeldoorn schreef: "De voorwerpelijke zijde bestaat in de verzoening door het plaatsbekledend lijden en sterven van Christus. Door de arbeid van Zijn ziel heeft Hij de vergeving verworven en verzoening aangebracht. En mede door deze arbeid heeft Hij de levendmakende Geest verworven, die nu de aangebrachte verzoening zal toepassen en bovendien het hart zal vernieuwen. Dit alles is de voorwerpelijke zijde, waar nu de 'onderwerpelijke zijde' bij moet komen. En de onderwerpelijke zijde is, dat die Geest van Christus de verworven verzoening toepast." "Van nature is de mens niet uit God geboren, maar dan is het zoals de Heere Jezus zegt: wat uit vlees geboren is, dat is vlees, of om het nog anders te zeggen: dan zijn wij uit de vader de duivel. Krachtens het werkverbond staan alle mensen schuldig voor God. Krachtens onze geboorte uit Adam hebben wij allen een verdorven natuur." "Wil het wel met u zijn, dan moet dat u met oprechte droefheid vervullen. Dan moet dat u doen vluchten tot de Almachtige God, die zulk een heerlijke en gezegende verandering kan geven. Het is het heerlijk werk van de wedergeboorte van de mens, waardoor hij van dood levend wordt. Het komt openbaar in een hartelijk leedwezen, dat wij God door onze zonden vertoornd hebben. In het nodig krijgen van een levende Borg. In het haten en vluchten van de zonden."
Willem Kremer (1896-1985) schreef in 1954 "dat de terechte kritiek op veel prediking is, niet dat ze te weinig exegetisch, te weinig dogmatisch, zelfs niet te weinig actueel is, maar dat zij te weinig geestelijk is." "Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid moeten beide in de prediking ten volle gehandhaafd worden: Er mag niet vrijblijvend voor toeschouwers gepreekt worden. We worden eenzijdig waar we óf alleen maar de soevereiniteit van God prediken in Zijn uitdeling van het heil en waar de verantwoordelijkheid van de hoorder wordt verzwegen óf waar alleen de verantwoordelijkheid wordt gepreekt en het lijkt alsof de mens het heil binnen eigen bereik heeft en er voor het werk van de Heilige Geest in ons geen plaats en noodzaak meer lijkt te zijn."[21]
Volgens J.P. Zwemer in het boekje De bevindelijk gereformeerden (2001) bevonden zich oorspronkelijk in de top van het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerk geen voorstanders van een prediking met een sterk bevindelijk element, maar bevonden de voorstanders ervan zich vooral onder de gewone gemeenteleden.[22] Anderen hebben de mate van bevindelijkheid van de CGK gedurende de periode 1920-1950 afgemeten aan het aantal aanhangers van de SGP, de partij die in 1918 ontstond mede op initiatief van Kersten, de voorman van de Gereformeerde Gemeenten. Deze beoordeling is echter ten onrechte. Een prominent predikant als L.H. van der Meiden (1882-1962) bleef de ARP steunen, maar bracht wel een prediking die men tot op heden binnen de Gereformeerde Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland kan waarderen. Van der Meiden schreef in het blad Luctor et Emergo en wees bepaalde excessen binnen de bevindelijke prediking af. Met het oog daarom publiceerde hij in 1946 de brochure Allegorische prediking en in 1951 Wat is bevinding?
Een deel van de bevindelijke richting binnen de CGK bleef de ARP steunen. Een ander deel koos wel voor de SGP. Dit leverde binnen het kerkverband bepaalde spanningen op. T. Brienen (1930) heeft in het boekje De Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland (2002) oog voor de oorspronkelijke lijn en omschrijft dit als volgt: "Werd er vroeger sterke nadruk gelegd op de wedergeboorte; in later tijd kwam het accent meer te liggen op de rechtvaardiging door het geloof. Er is wel gesproken van een Calvijn-reveil waar ds. W. Kremer (1896-1985) hoogleraar van 1954-1969 een voortrekkende rol in had." [23]
Na 1892 voelden de christelijk-gereformeerden zich geroepen tot vereniging van alle gereformeerden die ten volle wilden leven naar Schrift en Belijdenis. Zo was in 1909 aandacht voor het inmiddels in 1907 ontstane kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten. De conclusie was toen dat de tijd voor vereniging nog niet rijp was. In 1919 deed de Synode van de CGK de uitspraak "dat alle Gereformeerden uit alle kerken, naar eis van de Heilige Schrift en Formulieren van Enigheid geroepen zijn zich tot de Christelijke Gereformeerde Kerk te voegen." In 1922 zwakte de Synode deze uitspraak af en spraken uit dat zij in de Gereformeerde Gemeenten "een gelijkwaardige en wettige openbaring van het lichaam van Christus wilden erkennen." Andersom bleek echter gereserveerdheid. Kersten verweet de Christelijke Gereformeerde Kerk gebrek aan beginsel. Ook wilde hij - evenals de dolerenden met Kuyper - de Nederlandse Hervormde Kerk niet als ‘vals’ bestempelen zolang er in deze kerk nog ‘oprechte kinderen Gods’ verbleven. Op de achtergrond speelden ook politieke aspecten een rol (ARP-SGP).[24]
Volgens Van der Schuit (1882-1968) was het christelijk-gereformeerd beginsel het beginsel der Afscheiding. In een artikelenserie van zijn hand dat in 1919 verscheen in boekvorm Na vijf en twintig jaren, beginseltrouw contra beginselverzaking, zette hij uiteen wat dit beginsel der Afscheiding volgens hem inhield. "Wij christelijk gereformeerden, leven nog immer uit 't beginsel der [af]scheiding." "Neen, niet al wat uit de [af]scheiding [opgekomen is] is uit God, en al wat uit de doleantie [gesproten] is, uit mensen. Integendeel, ook de mannen der [af]scheiding hadden evengoed gebreken als die der doleantie, gelijk zij ook beide waardeerbare eigenschappen bezaten. Veel dat in de kerk der afscheiding was, kan moeilijk door ons worden toegejuicht. Het gaat hier echter niet over personen, die hun zwakheden hadden, noch over zaken die beter hadden gedaan kunnen worden, maar het raakt hier de beginselen." "De Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland, naar grondslag en levensbeginsel beoordeeld is de enige wettige voortzetting van de kerk der [af]scheiding [van 1834]." "De [af]scheiding, die uit de ader van 't waarachtig geestelijk leven, uit de diepte van de nood der ziel geboren is, had tot wapenspreuk: wat zegt de Heilige Schrift?, wat eist de gereformeerde belijdenis?"[25]
Van der Schuit had een kerkelijk standpunt dat uitging van het ideaal en hier waren binnen de CGK wel verschillende visies over waar te nemen. Onder de afgescheidenen werd ook al verschillend gedacht over dit onderwerp: Hendrik de Cock (1801-1842) en Hendrik Scholte (1805-1868). Op de synode van 1837 in Utrecht werd het standpunt van Scholte aanvaard "dat al de leden, die op belijdenis des geloofs zijn aangenomen, ook voor ware begenadigden moeten gehouden worden, zonder dat het geoorloofd was, daaraan te twijfelen” en ook: „dat niemand als lid moest aangenomen, dan die van zichzelven geloofde en daarvan getuigenis aflegde, begenadigd te zijn.” De Utrechtse Kerkorde bracht de nodige verwarring omdat velen dit in strijd vonden met de gereformeerde leer. Scholte had een idealistisch kerkelijk standpunt waarbij alle belijders als ware gelovigen werden aangemerkt. De synode van 1840 maakte echter de Utrechtse Kerkorde weer ongedaan en sprak uit dat de Chr. Geref. Kerk een reële kerk leert, waarin zowel bekeerden als onbekeerden zijn. Alleen de bekeerden maken de ware leden van de kerk uit. Dit laatste werd onderstreept met een verwijzing naar de Redelijke Godsdienst van Wilhelmus a Brakel (1635-1711).
Op 23 augustus 1912 schreef Van der Schuit in De Wekker: “Wij moeten vasthouden, dat het in heilige ure van belijdenis doen niet gaat over het geloof in den voorwerpelijke, maar in den onderwerpelijke zin van ‘t woord. Er moet hoe klein ook, toch aanwezig zijn een levend geloof”. Zijn collega De Bruin reageerde hierop en schreef: "Indien de schrijver dezer regelen hier alleen bedoelde dat een Gode welbehagelijk belijden alleen dan kan geschieden, wanneer het levend geloof aanwezig is, en dat als eis Gods op het bezit van een levend geloof moet aangedrongen worden, wij zouden het terstond toestemmen. Maar dat bedoelt de schrijver niet. (...) "Wij onderscheiden wat God eist en wat de kerk mag eisen. Deze tweeërlei eis bij het doen van belijdenis, de eis Gods en de eis van de kerk mag niet uit het oog verloren worden. Door de eersten eis te verwaarlozen verzwakt men het belijdenis doen tot een examen van goed afgelegd catechetisch onderwijs; door den laatste voorbij te zien en als Kerk van ieder belijder een zaligmakend geloof te eisen, wordt men Labadist. Dit het laatste moet ook volgen, dat men dan ieder, die op belijdenis van zaligmakend geloof wordt toegelaten tot het Avondmaal, ook verplichten moet ten Avondmaal. In de Gereformeerde Kerken wordt den belijders die verplichting opgelegd; immers hunne belijdenis onderstelt het zaligmakend geloof. Wij komen dan, evenals bij de onderstelde wedergeboorte bij den doop, ook bij het Avondmaal op het gebied der onderstellingen en wij halen de neo-gereformeerde leer, welke onze Kerk verwerpt, door een achterdeur weer binnen. Wil ds. Van der Schuit daar ook heen, als hij zegt, dat de tot dusver gebruikte vragen van Voetius niet voldoende zijn?”[26]
De verschillende visies groeien na de Tweede Wereldoorlog uit tot een scheidslijn die scherper geworden is, namelijk in een stroming die zich in de richting bewoog van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en een stroming die verwant bleef aan de rechterflank van de gereformeerde gezindte: de Gereformeerde Gemeenten etc.
Het standpunt bij Van der Schuit ging niet gepaard met een onderwaardering voor een bevindelijke prediking. De Nadere Reformatie werd binnen de CGK gewaardeerd en hoewel men iemand als de theoloog Comrie (1706-1774) niet in alles volgde, was er wel waardering voor zijn werken in het algemeen. In de praktijk komt het voor dat doopleden geen belijdenis des geloofs af leggen (met name in het Noorden van het land) of belijdende leden niet deelnemen aan het Heilig Avondmaal omdat men geen geloofszekerheid heeft. Van der Schuit verwijst dan naar Comrie:
Alleen vergete men niet, dat er onderscheid is tussen „zekerheid” en „zekerheid”. Er is om met Comrie te spreken een zekerheid des geloofs en er is een zekerheid des gevoels. Hier zijn wel geen tegenstellingen, maar toch zeer stellig onderscheidingen, die tot verwarring kunnen leiden en sommige zielen in een bepaalde hoek drijven, waar de angst van een „zich een oordeel eten en drinken" hen pijnigt. Het is de moeite waard Comrie eens op dit punt te lezen. De schrijver over „de eigenschappen des geloofs” is onder ons volk genoegzaam bekend als een man, die de zielsoefeningen van Gods vromen weet na te speuren onder de microscoop van het Woord Gods. Het is heus een aanbeveling waard, dat onze candidaten en onze dienaren des Woords in dit laboratorium geen vreemdeling zijn.
— Prof. J.J. van der Schuit, Ten dis geleid, De Wekker 2 october 1959
Het blijkt mij telkens weer, dat ook de mannen van de „Nadere Reformatie” geen andere grondslag voor het gezond geestelijk leven hebben gelegd, dan wat de Reformatoren ons hebben gewezen. Comrie is ons hier ten voorbeeld. De „Nadere Reformatie" moge meer het accent op de beoefening, op de practijk des geestelijken levens hebben gelegd, de fundatie voor dit geestelijk leven was geen andere, dan die wij bij de bronnen van het Reformatorisch ontwaken zullen vinden. In de Reformatie speelde het Roomse subjectivisme de Kerk parten. Tijdens de „Nadere Reformatie” wilde het Remonstrants objectivisme de teugels grijpen. Deze beide uitersten hebben de richting en de inhoud bepaald, waarin het Gereformeerd theologisch denken zich voortbewoog, zowel tijdens als na de Reformatie. Toen de Kerk al meer veruitwendigde, toen het geestelijk leven al meer verschraalde, toen alle gestaltelijke vroomheid als „ziekelijk” ter deure werd gewezen, toen was het meer dan ooit tijd, dat mannen als Comrie en Schortinghuis hun stem lieten horen, om aan „gestaltelij ke vroomheid” de plaats te geven, die haar naar Schrift en confessie toekomt. Hierom schreef Comrie zijn „eigenschappen des geloofs" en hierom schreef Schortinghuis zijn boek „het innige Christendom”.
— Prof. J.J. van der Schuit, Ten dis geleid, De Wekker 2 october 1959
In 1919 was de conclusie van de CGK-synode: "de Gereformeerden Gemeenten staan met ons op één wortel des geloofs" en "vertonen kentekenen van de ware kerk." Langzaam maar zeker groeiden er contacten hoewel stroef van aard. Deze contacten werden plotseling definitief afgebroken toen ds. Kersten in De Saambinder van 12 april 1928, twee maanden nadat J.D. Barth (1871-1942) als predikant van Alphen aan den Rijn de overstap maakt naar zijn kerkverband, aandacht besteed aan 'een nieuw opkomende dwaling’, nl. van 'de drieverbondenleer.' Aanleiding vormde een in september 1927 verschenen catechisatieboekje van de christelijk-gereformeerde predikant Jan Jongeleen (1879-1961). Volgens Kersten werd het genadeverbond in dit boekje "te conditioneel" voorgesteld en losgemaakt van de verkiezing. De predikanten Van der Schuit, Jongeleen, en De Bruin verdedigden hierop de leer over het genadeverbond zoals binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk geleerd. Wanneer Kersten een poging doet om Wisse aan zijn zijde te krijgen, kiest deze publiekelijk voor de zijde van De Bruin en de christelijk-gereformeerde verbondsopvatting. Wel benadrukt De Bruin dat er in zijn kerk ruimte is voor een afwijkende opvatting, zolang dit geen onschriftuurlijke consequenties tot gevolg heeft. Volgens de Amersfoortse predikant G. Salomons (1890-1975) die zichzelf bestempeld als 'gematigd tweeverbonder', moeten "beide lijnen elkaar in evenwicht houden: verkiezing en verwerping opkomend uit het soeverein welbehagen, werken en doel ter verheerlijking Gods. [Maar] de verkiezing in de Heilige Schrift [wordt ons] niet slechts in abstracto, maar veeleer in concreto geopenbaard (ook de verwerping), n.l. in verband gebracht wordt met onze mensheidsgeschiedenis en de geschiedenis des heils." "Infra en supra behoren in de kerk niet tegenover elkander te staan, ze staan naast elkander, vullen elkander aan, kunnen elkander in het evenwicht houden."[27]
Waar de Gereformeerde Gemeenten het verbond der verlossing van eeuwigheid en het verbond der genade in de tijd vereenzelvigen, benadrukt de Christelijke Gereformeerde Kerk het onderscheid tussen beide. Het genadeverbond behoort tot Gods heilsbedeling in de tijd. Vanuit de verkiezing en vanuit het verbond der verlossing, vanuit het onderhandelen en beraadslagen van de drie Personen in God onderling, treedt God in het genadeverbond naar buiten in de openbaring en bekendmaking van Zijn heil en genade, niet slechts aan de uitverkorenen, maar aan gevallen zondaren.
De christelijk-gereformeerde predikant J. Brons (1934-2022) noteerde de volgende verschillen tussen beide verbonden:
In zijn prekenbundel Zestal leerredenen over verschillende teksten des Nieuwen Testaments (1905) benadrukte ds. Schotel (1825-1914) dat er groot onderscheid bestaat tussen gedoopte en ongedoopte kinderen. "De ongedoopte kinderen liggen buiten het verbond Gods, maar de gedoopte kinderen zijn bondelingen zoals de Heidelbergse Catechismus zegt. Dit onderscheid maakt de verantwoording voor kinderen uit christelijke ouders des te zwaarder, in het geval zij onbekeerd sterven. Want het onderscheid verandert onze staat voor God niet. Zonder de toepassing door Goddelijke genade blijven wij onbekeerd voortleven." "Mogelijk zegt u, het is zo, maar wat moet ik doen? Wat u doen moet, leert u Gods Woord. U moet geloven. Wat? Dat Christus uw Borg is? Dit zegt Gods Woord niet, maar dat God is, die Hij is (Exodus 3:14), en een beloner degenen die Hem zoeken (Hebreeën 11:6). Gij moet geloven dat God is zoals Hij Zich in het Evangelie aan zondaren openbaart (Johannes 3: 16). U zegt mogelijk: maar die verzoening die Christus teweeg bracht is toch niet algemeen? Nee, zij geldt slechts de uitverkorenen. Maar wijst mij deze eens aan? Wie weet dat? God laat zondaars roepen tot Zijn gemeenschap, en dus ook u! God roept u, en deze roeping vloeit niet uit de wet, maar uit het Evangelie. De bazuin van de evangelische roeping wordt gehoord op het terrein van het genadeverbond. En tot dat verbond behoort u volgens het doopsformulier. Daarvan draagt gij het teken en zegel aan uw voorhoofd, bij welke doop de Heere beloofd heeft, dat zo u Hem zoekt, Hij zeker door u gevonden zal worden.”[29] Ds. De Bruin waarschuwde om niet in de fuik te zwemmen van het verbondsmethodisme. Dit verbondsmethodisme redeneerde volgens hem aldus: "De kinderen der gemeente zijn bondelingen. Aan die bondelingen wordt in de doop de belofte van vergeving der zonden beloofd en verzegeld. Nu moet iedere bondeling, die onder de Waarheid leeft en dus den band des verbonds niet openlijk verbreekt, geloven dat die verzegelde belofte ook daadwerkelijk aan hem is toegepast, (hier wordt de schenking en toepassing der belofte, de eerste is voorwerpelijk in Gods Woord, de laatste geschiedt onderwerpelijk door den Heiligen Geest, met elkander helaas verward). De prediking moet de bondelingen opwekken dat te geloven en zich te bekeren. En zich bekeerd hebbende moet de bondeling vast geloven, dat hij nu is in het bezit van de vergeving der zonde en opdat dit geloof al vaster worde gedurig ten Avondmaal gaan."
De grote fout is de verwarring tussen toezegging en toepassing van de verbondsbelofte. De gehele gemeente bestaat uit bondelingen en daarom moeten deze als „geroepen heiligen” beschouwd en aangesproken worden. Dat zij het niet allen zijn en niet allen zalig worden, ontkent men niet maar men onderstelt toch, dat zij gelovigen zijn. De tweede grote fout is de weg, die voorgesteld wordt tot toe-eigening des heils. De bondeling moet beginnen met geloven, dat hij een bondeling, dus een gelovige, dus een bezitter van de vergeving der zonde is en dat hij dus in daadwerkelijk bezit heeft, wat in den Doop als belofte verzegeld wordt. Hier wordt de orde des heils geheel omgekeerd. Dit verbondsmethodisme wijst een weg aan, die niet overeenkomt met de oude Gereformeerde leer, zo min als met de Schrift.
— Ds. P.J.M. de Bruin
Nu bijna niemand tegenwoordig, gelijk eertijds wèl geschiedde, naar Gods heilig Woord het onderscheid tussen het waar en het schijn geloof duidelijk aantoont, gelijk vroeger algemeen plaats had, juist omdat de ouden er rekening mee hielden, dat de tijdgelovige zich zoo graag vleit met de zoete gedachte van zijne zaligheid, maar daarbij zijn hart overslaat, niets wetende (zoals Comrie zegt) van dat kermen, staan voor God als hun Richter, „van dat verfoeien en gevoelig wegsmelten voor God, waartegen zij dikwerf de allerbitterste vijanden zijn”. De tijdgelovige, die zijn hart overslaat! Het Verbondsmethodisme kweekt een kunstmatig en oppervlakkig christendom.
— Ds. P.J.M. de Bruin
In de periode na de Tweede Wereldoorlog meenden verschillende predikanten binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk (sinds 1947 kerken) te signaleren dat binnen het kerkelijke leven steeds meer nadruk gelegd werd op de voorrechten (toezegging) die de objectieve zijde van het genadeverbond met zich meebrengt, maar de aandacht voor de persoonlijke toepassing (de subjectieve zijde), de eis van geloof en bekering en de uiteenzetting hoe de Heilige Geest dit uitwerkt in de gelovige (de heilsweg) minder werd. De roep om zich losser te maken van het bevindelijke verleden werd sterker. Er komt een nieuwe generatie predikanten van de theologische school af die moeite blijken te hebben met de oude lijn. De invloed van de theologie van de hervormd-gereformeerde J.G. Woelderink (1886-1956) speelt hierbij een rol. Deze predikant zet zich af tegen zowel de Gereformeerde Kerken in Nederland (Kuyper) maar ook de Gereformeerde Gemeenten (Kersten). Hij bedrukt de waarde van het verbond en het geloof als noodzakelijke reactie daarop. Door het ontstaan van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in 1944 is bezinning op deze nieuwe kerkelijke groepering eveneens noodzakelijk. Terwijl sommigen hen zien als bondgenoten en als het levende bewijs van het eigen gelijk in 1892, anderen zien juist duidelijke verschillen.
Opvallend is dat gedurende de jaren dertig en veertig nog steeds verschillende voorgangers met een bevindelijk-gereformeerde signatuur overkomen naar het kerkverband van de CGK waaronder W. Baaij (1893-1961), D.L. Aangeenbrug (1891-1984) en L. Gebraad (1894-1980). Het gedachtegoed van Wisse, die in 1928 is aangetreden als docent aan de Theologische School in Apeldoorn, heeft op hen aantrekkingskracht, echter niet altijd blijkt evenveel affiniteit met het gehele kerkverband waar veel waarde wordt gehecht aan naleving van de kerkorde en een goede opleiding voor predikanten. Sommigen vinden het moeilijk zich binnen deze lijnen te bewegen.[24]
Als geheel groeien de Christelijke Gereformeerde Kerk wel onmiskenbaar langzaam maar zeker naar een vernieuwd profiel: van een sterk subjectieve inslag naar een meer objectieve belofteprediking. Deze koerswisseling verklaart de sympathie die ontstond voor de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en aanverwante kerken, waar vanouds al verbondsmatig gepreekt werd en niet zozeer bevindelijk.
Op het eerste gezicht hebben de CGK en de GKv veel overeenkomsten, zowel theologisch als historisch. Beide kerkverbanden stonden na de Tweede Wereldoorlog te boek als klassiek gereformeerd. Wat de voorman van de vrijgemaakten Klaas Schilder (1890-1952) met Abraham Kuyper (1837-1920) gemeen had, was zijn poging om actief een hecht gereformeerd cultuurleven op te bouwen, dat zich niet isoleerde, maar vormend op de maatschappij moest inwerken. In dat opzicht stond Schilder in de lijn van de neo-calvinisten. Schilder wilde zich echter niet buiten de kaders van Schrift en belijdenis begeven. Hij was wars van een inhoudsloos oecumenisch christendom. Als men hem vroeg naar zijn dogmatiek, haalde hij de Drie Formulieren van Enigheid voor de dag, en zei: dat is mijn dogmatiek.[30] Schilder bestreed de theologie van Karl Barth (1886 -1968) die de Bijbelse verhalen (hoewel getuigend van de ware levende God en Zijn wereld) aangaande de schepping en val fantasie noemde, de predestinatieleer van Calvijn verwierp en neigde naar een alverzoening. Schilder noemde Wisse 'mijn altijd gerespecteerde filosofisch-dogmatische cursus-leermeester', als het ging om het zoeken naar antwoorden op de moderne theologie en filosofie. Schilder stond ook negatief tegen de opvatting van de veronderstelde wedergeboorte. Als het gaat om de betekenis van de doop en de heiligheid waarover in het doopsformulier gesproken wordt gaf Schilder hieraan de volgende uitleg: „Wat voor heiligheid het is, die toekomt aan kinderen, welke uit christelijke ouders geboren zijn, daarop antwoorden wij, dat zij niets anders is, dan dat de kinderen behooren tot Gods kerk, even goed, als waren ze geboren uit ouders, die beide geloovig waren, precies zóó, als eertijds van de kinderen der Joden, wijl ze nakomelingen van Abraham waren, gezegd werd, dat ze in Gods verbond begrepen waren, omdat God aan Abraham beloofd heeft, dat Hij niet alleen zijn God, doch óók de God van zijn zaad wilde wezen."[31] Bij de vrijgemaakten gaat het erom Gods verbond en Zijn beloften die ons dus daadwerkelijk in de doop zijn toegezegd en verzegeld, in het geloof te aanvaarden. Men is afkering van subjectivistische of bevindelijke prediking en beducht voor een wedergeboortetheologie die leidt tot lijdelijkheid en in hun ogen valse mystiek. Men ziet hier een onderwaardering in van Gods verbond en toezeggingen. Zij zien de bevindelijke prediking als een ontsporing van de leer van de Reformatie. De Nederlands gereformeerde predikant L. G. Compagnie noteerde in zijn boekje Alverzoening? „We leven in een tijd waarin individualisme centraal staat, en ook door de invloed van Piëtisme en Nadere Reformatie is het accent op persoonlijk heil toegenomen, maar de vraag ”Hoe kom ik in de hemel” kan ook te veel in het middelpunt komen te staan. We lopen dan het gevaar te veel met onszelf, het individu bezig te zijn, en te weinig oog te hebben voor het geheel van Gods verlossingswerk."[32] De prediking binnen de GKv en NGK was vooral heilshistorisch van aard (het grote verhaal). Een bepaalde hoek binnen dit deel van het Nederlands protestantisme heeft momenteel veel aansluiting bij bijvoorbeeld de Engelse theoloog Tom Wright (1948).
In 1952 verlieten de predikanten E. du Marchie van Voorthuysen (1901-1986) en J. G. van Minnen (1900-1971) de Christelijke Gereformeerde Kerken. Daarnaast kreeg de CGK-synode te maken met een kritisch rapport van de classis Dordrecht onder leiding van ds. M. Baan (1905-1973). Naar aanleiding van de onrust werd door de synode van 1953 een Kanselboodschap[33] uitgegeven. Deze kanselboodschap was uit zorg vanwege de prediking, “de ernst in de behandeling der ons toebetrouwde zielen.”[34] De kanselboodschap die in alle plaatselijke kerken moest worden voorgelezen, was gericht aan alle predikanten, hoogleraren, ouderlingen, jeugdleiders, gemeenteleden en riep op: "in de prediking te blijven benadrukken: Dat zalig worden een wonder blijft, en de noodzakelijkheid van wedergeboorte door de Heilige Geest niet uit het oog mag worden verloren. Nodig is dat wij in de bevindelijke weg leren, dat wij God kwijt zijn, en van nature in een verbroken werkverbond liggen, dood door de misdaden en de zonden, en wij alleen door een oprecht geloof Christus en al Zijn weldaden deelachtig kunnen worden."[35]
Onderhuids bleven de verschillen van inzicht echter bestaan en werd de afstand tussen de flanken in de hierna volgende periode groter. De synode weet de eenheid te bewaren door de verantwoordelijkheid te leggen bij de plaatselijke gemeenten. Hoewel men met dit beleid formeel de eenheid heeft weten te bewaren, in praktijk is men op plaatselijk niveau steeds verder uit elkaar gegroeid.
In 1953 werd Willem Kremer (1896-1985) hoogleraar aan de Theologische School te Apeldoorn. Ook was hij hoofdredacteur van De Wekker. Op enkele belangrijke generale synoden functioneerde hij als voorzitter, t.w. 1941, 1947 en 1953. Kremer zag zich in 1953 geroepen om de flanken die nu uiteen dreigde te groeien, bij elkaar te houden. Hij deed dit door allerlei zaken bespreekbaar te maken en de verschillende visies af te wegen in de brochure: Spanningen en gevaren in het leven van onze Christelijke Gereformeerde Kerken (1953). Ook gaf hij een aanzet hoe zijns inziens de prediking binnen het kerkverband zou moeten zijn. Daarbij schreef hij onder meer: "We mogen in de prediking de gemeente niet benaderen vanuit een bepaald vooringenomen standpunt. Als zouden bijvoorbeeld alle gedoopten automatisch delen in het heil. Of als zouden allen (vanuit de gedachte van de al-verzoening) eenmaal wel zalig worden. Het Woord moet beslag leggen met Zijn beloften en eisen". Kremer genoot het vertrouwen van de oude garde.[36] Het is de vraag in hoeverre er gesproken kan worden van een ontwikkeling in zijn opvattingen. Volgens T. Brienen zou Kremer als hoogleraar in de periode 1954-1969 een voortrekkende rol hebben ingezet voor 'een ander type prediking' waarin meer het accent kwam te liggen op 'het geloof' en 'de gemeente als verbondsgemeente'.[23] Er zijn dan twee lijnen qua prediking te bespeuren binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken. De meer op het individu gerichte (bevindelijke) benadering, die overeenkomt met de oude lijn van de Christelijke Gereformeerde Kerk, met name in de publicaties van P.J.M. de Bruin, G. Wisse en L.H. van der Meiden. En een meer objectieve (voorwerpelijke) benadering van W. Kremer, J.H. Velema en W.H. Velema. De laatst genoemde benadering wordt in de tweede helft van de twintigste eeuw toonaangevend en is vooral terug te vinden in de huidige middengroep van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Bij Kremer en de beide Velema's klinkt wel een waarschuwend geluid voor een bepaald misbruik van de meer objectieve verbondsbenadering.[21][37]
De tweede hoogleraar die in 1953 benoemd werd als opvolger van L.H. van der Meiden was Berend Jakob Oosterhoff (1915-1996). Oosterhoff was een kenmerkende vertegenwoordiger van een nieuwe generatie binnen de CGK die veel waardering kon opbrengen voor de theologie van Woelderink. Daarnaast publiceerde Oosterhoff studies die in de rechterflank van het kerkverband en in andere delen van de gereformeerde gezindte bezwaren opriepen. Bij Oosterhoff vallen woorden en zinnen als "herinterpretatie", "actualisering van teksten", "belijdenis niet als een knellende band", "tekst van het Oude Testament is geen dode letter", "in een latere tijd en in een latere context kan een tekst een nieuwe betekenis ontvangen" etc. In verschillende delen van de reformatorische gezindte, ook in gereformeerd-vrijgemaakte hoek, vond men de stellingen van Oosterhoff, met name ten aanzien van Genesis en de Brieven van Paulus te ver gaan. Eén van zijn stellingen ten aanzien van Genesis was: "Hoofdstuk 2 en 3 [van dit Bijbelboek] verhalen ons feiten, maar deze worden ons meegedeeld in symbolische taal". Oosterhoff kan samen met zijn latere collega J.P. Versteeg (1938-1987) als voorloper beschouwd worden van een derde, meer progressieve stroming binnen de CGK. In diens taalveld is duidelijk de argumentatie terug te horen van deze stroming die vanaf de jaren zeventig en zeker vanaf de jaren tachtig sterker van zich zal laten horen. De conclusie van de vrijgemaakte predikant Joh. Francke (1908-1990) over de theologische denkwijze van Oosterhoff was: "Zij is niet extreem links, dus niet in de geest van Kuitert, maar het is ook niet gereformeerd. Het is tweeslachtig en daardoor gevaarlijk! Met een stelling als deze zet prof. Oosterhoff zich buiten de gereformeerde belijdenis aangaande het gezag van de Schrift."[38][39]
Van 1954 tot 1993 was Jan van Genderen (1923-2004) hoogleraar in de dogmatische vakken aan de Theologische Hogeschool in Apeldoorn. Van Genderen keerde zich in 1951 tegen de opvattingen van Woelderink over de verkiezing. "Wij zijn bang voor een abstracte predestinatieleer, die het evangelie niet voluit laat doorklinken, en voor de tirannie van het systeem, waarvan de hoogste wijsheid schijnt te zijn: als ge niet uitverkoren zijt, wordt ge niet zalig! Wij willen luisteren naar de Schrift. Maar daarom menen wij, dat de gemeente niet gebaat is met beschouwingen als die van Woelderink, juist omdat ze niet verantwoord zijn tegenover het Woord van God."[40] Van Genderen genoot bij zijn aanstelling het volste vertrouwen van Van der Schuit die zelf worstelde met de opvattingen van Woelderink, een predikant die in de periode voor de Tweede Wereldoorlog met een bepaalde profetische toon van zich liet horen. Van der Schuit herkende zich voor een deel in diens opvattingen tegenover de Gereformeerde Kerken in Nederland enerzijds en anderzijds de Gereformeerde Gemeenten. Van der Schuit onderkende niettemin ook diens onderwaardering van de wedergeboorte in de zin van de Dordtse Leerregels. Bij Van der Schuit was aan het einde van diens loopbaan meer waardering te bespeuren voor iemand als Schilder dan in een eerdere periode.
Vanaf de jaren vijftig zochten predikanten zoals G.A. Zijderveld (1910-1992), E. Venema (1922-2003), P. van der Bijl (1910-1995), en J.C. van Ravenswaaij (1918-2002) hun toevlucht tot de Gereformeerde Gemeenten. In 1960 sloot de predikant W. Baaij (1893-1961) zich met de gemeente Doorn aan bij de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland.
Hier staat tegenover dat (tijdens en na deze periode) ook weer gemeenten en voorgangers uit bevindelijk-gereformeerde kring zich bij de Christelijke Gereformeerde Kerken aansloten waaronder in 1956 Reinier Kok (1890-1982) met de gemeenten Veenendaal, Westzaan en Mijdrecht, alsmede de gemeenten Sliedrecht (1962) met ds. J. Overduin en Rotterdam-Kralingen met ds. P. Overduin (1980). Al deze gemeenten hadden kort of langere tijd een zelfstandig bestaan geleid maar elk een achtergrond binnen het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten. Respectievelijk hadden zij zich in 1950 en 1930 van het laatstgenoemde kerkverband afgescheiden.
Niettemin nam per saldo de bevindelijke prediking binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken gedurende de jaren zestig en zeventig steeds meer af. Daarbij kwamen de verschillen in levensvisie. Terwijl andere kerkverbanden stelling namen tegen de opkomst van de televisie in de huiskamer, werd het bezit en gebruik daarvan binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken min of meer stilzwijgend geaccepteerd en als middel bij uitstek gezien om het evangelie in de volle breedte uit te dragen. Bezwaren uit de rechterflank lagen niet op het gebied van de uitvinding van de televisie op zichzelf, maar wel dat het gebruik van de televisie in de huiskamer gevolgen zou kunnen hebben voor de levensstijl en de maatschappelijke normen en waarden van individuele gemeenteleden. Het gebruik van het medium voor evangeliedoeleinden betekende in hun ogen ook acceptatie voor het persoonlijk gebruik.
Op de GS 1962 werd "een langdurige en brede discussie" gehouden over het gebruik van de Nieuwe Bijbelvertaling die in 1951 verschenen was. De conclusie van de deputaten was: "dat na alle onderzoek en bestudering van de tekst en van de ingebrachte bezwaren, niet was gebleken dat de Nieuwe Vertaling geen zuivere weergave was van de oorspronkelijke tekst en dies niet in strijd komt met het Woord van God zoals de kerken dat in art. 2-7 van de NGB belijden." De Dordtse predikant M. Baan (1905-1973) diende als onderdeel van de deputaten een minderheidsnota in. Naar zijn mening was het onderzoek niet volledig geweest. De GS sprak tenslotte uit "dat dus het gebruik van de Nieuwe Vertaling naast de Statenvertaling in de eredienst niet is af te keuren. Oog hebbend voor de situatie op heden in ons kerkelijk leven acht de synode het echter raadzaam de Statenvertaling in de eredienst te gebruiken. Er is door dit besluit niets veranderd in de leer der kerken noch in de beleving van Gods Waarheid, daar die nooit afhankelijk zijn van een vertaling, maar alleen gegrond op het Woord van God zelf, zoals het in de grondtalen ons is gegeven en waaruit elke dienaar de boodschap van het levende Woord heeft te brengen."[41]
Naar aanleiding van dit besluit werd het Landelijk Comité tot Behoud van de Statenvertaling opgericht dat ook binnen andere kerkverbanden steun kreeg. Het comité werd toen omgezet in een stichting: de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS). Vanuit de CGK waren hierbij betrokken de predikanten M. Baan, E. Venema, J.C. van Ravenswaaij en ouderling A. Bergsma uit Rotterdam-West. Laatstgenoemde publiceerde de brochure Statenvertaling contra Nieuwe Vertaling waarvan in de periode 1965-1985 maar liefst 50.000 exemplaren werden verspreid. Prof. dr. B.J. Oosterhoff nam in De Wekker de brochure kritisch onder de loep.[42] De Waarheidsvriend, het orgaan van de Gereformeerde Bond viel Oosterhoff op dit punt bij.[43] Het Gereformeerd Weekblad noemde als bezwaar tegen sommige uitlatingen in de genoemde brochure, "dat er niet altijd rekening gehouden is met de betrekkelijkheid van veel vertalingen en meningen, en dat eigen gedachte soms, als het eind van alle tegenspraak wordt gesteld. Ik zeg dit aarzelend, want over het algemeen heb ik wel waardering." Zijn conclusie was: "Voor de vertaling van de Bijbel hebben wij mannen nodig, die even reformatorisch zijn als de [Statenvertalers] en even goed bedreven in de oorspronkelijke taal."[44] Volgens de Meerkerkse predikant G. Blom (1905-1992) "ging het de schrijver van de brochure "om de kernwaarheden, de wezenswaarheden van de Schrift, dat deze niet aangetast, verdoezeld, verzwakt of geheel weg vertaald worden." "Daarom gaat het niet aan kritiek te leveren op bepaalde uitspraken van de schrijver. Kritiek kan altijd gemaakt worden. Het gaat om de strekking van de brochure. Met die strekking zijn we het volkomen eens." (...) "Het blijft niet bij de Nieuwe Vertaling, die er thans al is." (...) "Vroeger was het taalgebruik van de Heilige Schrift van invloed op de taalvorming, nu is het juist andersom: de taal van de Heilige Schrift moet zich aanpassen aan de gesproken taal. Zo wil men. Daarmee wordt onherroepelijk ook van de inhoud van Gods Woord steeds meer prijsgegeven."[45][46]
In 1967 stelde de ARP-burgemeester C.J. Verplanke (1925-1997) vast "dat de vraag naar meer gezangen geleidelijk ook in onze kerken luider wordt." Vandaar dat hem de vraag "in hoeverre uitbreiding van onze gezangenbundel materieel en formeel geoorloofd is" niet onredelijk leek. Volgens Verplanke was het feit "dat in onze erediensten vrijwel uitsluitend psalmen worden gezongen, nooit overeenkomstig de bedoeling van Calvijn geweest." "Toen hij voor kerkelijk gebruik een liederenbundel gereed wilde maken, is hij uiteraard met de berijming en toonzetting van het meest voor de hand liggende Bijbelboek, dat der Psalmen, begonnen, maar dat hij nooit verder is gekomen, is te wijten aan het feit, dat de arbeid van de psalmberijming veel meer tijd kostte dan hij had verwacht, zodat hij niet meer aan de verdere voltooiing van de hem voor de geest staande liederenbundel is toegekomen. In ieder geval is de beperking van het kerkboek tot een bundel van uitsluitend psalmen niet te wijten aan het feit, dat hij bezwaar zou hebben tegen andere liederen, de zgn. gezangen."[47] De christelijk-gereformeerde predikant M. Baan sprak daarentegen zijn afkeuring uit: "Eén der oorzaken van de Afscheiding in 1834 was de strijd om de gezangen. Naar het schijnt is er nu weer een nieuwe strijd op komst, want u hebt het kunnen lezen in de dagbladen: „Chr. Ger. vragen meer gezangen”. De classis Amsterdam besloot twee verzoeken aan de GS te doen tot uitbreiding van de gezangenbundel. De classis vroeg "meer berijmde Schriftgedeelten en gezangen, die geen directe berijming van Schriftgedeelten zijn." In het tweede voorstel vroeg de classis "de mogelijkheid te overwegen om gezangen, die wel geen directe berijming van Schriftgedeelten zijn, maar de heilsopenbaring, waar deze in het Oude Testament nog duister, maar in het Nieuwe Testament zeer klaar is (NBG. art. 9) beter dan de psalmen kunnen bezingen, voor gebruik in de eredienst toe te laten, opdat de kerk van Christus niet langer verhinderd zij, de naam van haar Heere Jezus in haar lied te noemen." Volgens Baan konden "onze oudtestamentische psalmen volop Christus- of Messiaanse psalmen genoemd kunnen worden; wat dat betreft leeft de kerk niet in een vrijwillige armoede." (...) "Daarbij komt, dat de kerk in de psalmen vindt, wat nog rijker is, namelijk de in en door Christus verzoende gemeenschap met God! Zo heeft men de psalmen wel Christocentrisch-theologisch genoemd, d.w.z. juist de psalmen wijzen ons in Christus de weg tot de verzoende gemeenschap met God! Dat is de diep geestelijke inslag van onze psalmen, waar het naar God bedroefde zondaarshart dan ook zijn zielsvertolking in vinden mag."[48]
In 1974 verscheen een proefschrift van T. Brienen (1930), destijds predikant in Groningen, die promoveerde tot doctor in de godgeleerdheid op het onderwerp: De prediking van de Nadere Reformatie. Behalve waardering riep dit proefschrift bedenkingen op in de rechterflank van de CGK, alsmede aanverwante groeperingen waaronder de Gereformeerde Gemeenten. Het proefschrift bevatte een onderzoek naar het gebruik van de klassifikatiemethode binnen de prediking van de Nadere Reformatie. Brienen typeerde de Nadere Reformatie als "een stroming in de [Nederduitse] Gereformeerde Kerk, die in de jaren na de Synode van Dordrecht (1618-1619) heeft aangedrongen op een voortgaande reformatie (...) De beweging ontstond o.a. als waarschuwende reactie tegen de leerheiligheid, die zich na de synode van Dordrecht dreigde meester te maken van de Kerk en van de prediking; (...) De klemtoon lag op de groei en de vrucht van het geestelijk leven als christen. De predikers van de Nadere Reformatie hebben, aldus Brienen, duidelijk onderscheiding aangebracht tussen explicatio en applicatio, of te wel het voorwerpelijke en het onderwerpelijke element in de prediking. Veel werd gesproken over de uitverkiezing; het woord en de zaak van de zgn. 'bevinding' namen een sleutelpositie in." Eén van de belangrijkste middelen waardoor de mannen van de Nadere Reformatie hun inzet trachtten te verwezenlijken was volgens Brienen de prediking. "Ze hebben ontzaglijk veel gepreekt en zo kwam hun woord, invloed en boodschap direct onder het volk. Juist in deze prediking ligt hun kracht en door de prediking is de Nadere Reformatie van zo grote betekenis geworden. Honderden preken en vele preekbundels zijn uitgegeven, bewaard gebleven en worden nog gelezen." Naar het oordeel van Brienen spraken echter de predikers van de Nadere Reformatie de 'geclassificeerde hoorders' toe, 'niet met de beloften van het evangelie' maar met 'een overmatige bekommernis om de subjectieve gesteldheid van de mens'. "In feite wordt de mens hier verwezen naar zijn ervaring, om daaruit zekerheid te verwerven. Daarmee is de concentratie van de mens op zichzelf gegeven, gevoed door een prediking, die de zielsgestalten breed uitmeet, maar niet meer vanuit de beloften Gods, de heilsfeiten, de openbaring, appelléért." Brienen stelde zowel 'kenmerkenprediking', als 'gestaltenprediking' onder kritiek. Deze prediking was in zijn ogen 'on-Bijbels' en de 'belofteprediking' werd erdoor versmald. Bovendien bracht deze prediking ook allerlei gevaren mee zoals hoogmoed bij degenen die behoren bij 'Gods ware volk'. Het zaad wordt gelegd van het separatisme en Labadisme dat beiden uitwassen zijn van de Nadere Reformatie. Men is steeds weer geneigd zich af te zonderen als 'het uitverkoren volkje', of als 'de ware zuivere kerk' en schrijft het merendeel van de kerk en de gemeente af als 'wereld en verworpen hoop.' Hoe ziet Brienen de kerkelijke gemeente dan? Als 'belijdende en gelovige gemeente'. Brienen komt met verwerping van de z.g. 'kenmerkenprediking', 'onderscheidenlijke en bevindelijke prediking' als vanzelf tot een andere gemeentebeschouwing, waarbij men uitgaat van de veronderstelling dat de gehele gemeente als een geheel van ware gelovigen beschouwd moet worden. Brienen studeerde in Apeldoorn, deed zijn doctoraal grotendeels aan de vrijgemaakt gereformeerde Theologische Hogeschool in Kampen, en promoveerde bij de synodaal gereformeerde prof. dr. J. T. Bakker in Kampen.[49][50]
Tegenwoordig kenmerken de Christelijke Gereformeerde Kerken zich door grote verschillen op het gebied van Bijbels-theologische onderwerpen, liturgische gebruiken en levensstijl. Evenals andere orthodox-gereformeerde kerkverbanden houdt men zich vast aan het gezag van de Bijbel als zijnde het door God geïnspireerde Woord, en de leer zoals samengevat door de algemeen christelijke en gereformeerde belijdenis geschriften de (Drie Formulieren van Enigheid): de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels. De uitleg van de Bijbel gaat volgens de beginselen van de gereformeerde hermeneutiek. "De gereformeerde Schriftbeschouwing of hermeneutiek wil rekenen met tijd en cultuur van toen en van nu maar niet zo dat de cultuur gaat heersen over het gegeven Woord. De uitleg van de Bijbel vraagt om een vergelijking van Schrift met Schrift. Zij houdt daarbij rekening met de geschiedenis van het heil in de voortgang van het Oude naar het Nieuwe Testament." Maatschappelijk-ethische thema's op basis van de beginselen van de christelijke ethiek (waaronder ook de omgang met actuele thema's als abortus, euthanasie, en homoseksualiteit). Deze verschijnselen die in de Grieks-Romeinse wereld (hellenistische cultuur) ook al voorkwamen, heeft het vroege christendom altijd afgewezen en hier primaire waarden van het christelijk geloof tegenover gezet: de beschermwaardigheid van het leven, omdat het door God geschapen is, en huwelijkstrouw als een verbond tussen één man en één vrouw waaruit vruchtbaarheid kan voortkomen.[51] Het huwelijksverbond is een centraal thema in de Bijbel waarmee ook de band tussen Christus en Zijn gelovigen wordt afgebeeld. De norm koppelt men niet los van het aspect van de liefde. Binnen de kaders van Schrift en belijdenis erkent men wel een zekere ruimte voor vrijheid van het geweten. Dit betreft z.g. middelmatige zaken die niet de kern van het geloof raken. Daarnaast kent men ook het reformatorische principe van vrijheid van exegese. Dit principe kan ook toepasbaar zijn in zaken die niet de kern van het geloof raken, maar niet in zaken waarvan men van mening is dat de Bijbel helder spreekt. Het kan ook gaan over zaken waarover men theologisch meer licht gekregen heeft (bijvoorbeeld de plaats en betekenis van Israël). Over de reikwijdte van het principe vrijheid van exegese is in de achterliggende decennia binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken steeds meer discussie ontstaan. Mede hierdoor zijn binnen de CGK over tal van Bijbels-theologische onderwerpen ook verschillende meningen aan het ontstaan.
Op een congres dat plaatsvond op 22 september 2017 naar aanleiding van het boek En de aarde bracht voort, van de theoloog Gijsbert van den Brink (1963) spraken de hoogleraren Eric Peels (1956) en Arnold Huijgen (1978) zich uit tegen de opvatting dat de Bijbel dwingend een jonge aarde zou veronderstellen.[52] De hoogleraren kozen met deze stellingname voor de lijn die door hun voorganger Oosterhoff in de jaren vijftig al werd uitgezet. Peels liet blijken dat hij zich sterk aan de denkwijze van Oosterhoff (wiens opvolger hij werd) verbonden voelde.[53] In De Wekker van 22 mei 2015 zette ds. P.L.D. Visser grote vraagtekens achter de poging tot harmonisatie van schepping en evolutie door Van den Brink. Met name de staat der rechtheid, de zondeloze staat van vóór de zondeval zonder lijden en dood is volgens hem onmogelijk te rijmen met een ontwikkelingsproces van evolutie, waarbij sprake is van gevecht om overleving.[54]
In 2013 namen de Christelijke Gereformeerde Kerken een besluit over homoseksualiteit en homoseksuele relaties. In 2003 kwam dit onderwerp – naar aanleiding van een appelzaak – op de tafel van de classis Zwolle. De GS van 2007 besloot een studiecommissie in te stellen die een kerkelijke uitspraak moest voorbereiden. Uiteindelijk heeft de GS 2013 een uitspraak gedaan op basis van een studierapport. Daarbij heeft de synode ook een handreiking voor kerkenraden gepubliceerd. Verscheidene kerken vroegen een revisie van dat besluit aan. De GS 2016-2017 is echter gebleven bij het oorspronkelijke besluit: "Homoseksualiteit is een gevolg van de gebrokenheid van de schepping. De Heere gaf het huwelijk, (als een verbond tussen één man en één vrouw) waarbinnen de gave van seksualiteit beleefd mag worden." Het geloof in Jezus Christus zet "ook de seksualiteit in een nieuw kader van de verlossing in Hem." "Wie gelooft, zal door de Heilige Geest vernieuwd worden. Bij die vernieuwing hoort ook de strijd tegen zondige verlangens."[55] Iemand die te worstelen heeft met homoseksuele gevoelens is als persoon niet zondiger dan iemand die heteroseksueel geaard is, want alle mensen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods (Romeinen 3: 23). De synode van 2013 stelde dat seksuele omgang tussen mensen van gelijk geslacht wel zonde is. Een gemeentelid met een homoseksuele relatie kan niet worden toegelaten tot het doen van openbare geloofsbelijdenis, de heilige doop of het heilig avondmaal.
De Christelijke Gereformeerde Kerken erkennen het geregistreerd partnerschap niet als huwelijk. Gemeenten mogen dat ook niet kerkelijk bevestigen.
De discussie over vrouw en ambt binnen de CGK dateert uit de jaren 80 van de twintigste eeuw. In 1983 verscheen de brochure Vrouwen in de dienst geschreven "een studiegroep van christelijk-gereformeerde theologen." De conclusie van dit rapport was, "dat zolang de Christelijke Gereformeerde Kerken vrouwen weren uit de ambten de kerken leven in een onevangelische situatie." Hoewel de CGK-synode de conclusie van dit rapport heeft afgewezen, is de discussie sindsdien overeind gebleven. Met name de z.g. samenwerkingsgemeenten bleken in dit opzicht een ontwrichtende werking te hebben. Omdat de mening in de desbetreffende kerkverbanden waarmee werd samengewerkt (Nederlands Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt) omsloeg, kwam het onderwerp als een boemerang terug op de agenda en bleek ook het aantal voorstanders binnen het eigen kerkverband inmiddels toegenomen. De GS stelde een onderzoekscommissie in om de problematiek die voortkomt uit deze samenwerkingsgemeenten nader te onderzoeken.[56]
De CGK-Zwolle ging er in april 2022 toe over om alle ambten open te stellen voor vrouwen en vrouwelijke ambtsdragers aan te stellen. De samenwerkingsgemeente CGKv in Hilversum nam hetzelfde besluit.[56] Ook in de gemeente van Amersfoort-Vathorst werden vrouwelijke ambtsdragers bevestigd in het ambt.[56] In vijf andere gemeenten werden de ambten eveneens opengesteld voor vrouwen: Almere, Amsterdam-Amstel, Amsterdam-De Bron, Amsterdam-Via Nova en Zaandam.[56] De samenwerkingsgemeenten Rotterdam-Zuid en Rotterdam-Alexanderpolder hebben ook vrouwen in het ambt bevestigd. De gemeente Zuidlaren heeft de ambten opengesteld voor vrouwen, nog met uitzondering van dat van predikant. Binnen de classis Apeldoorn bleek geen meerderheid gevonden te kunnen worden "voor het vermanen van kerken die al vrouwelijke ambtsdragers bevestigd hebben."
Er is sprake van een groeiende groep kerken die nog niet tot het praktiseren is over gegaan, maar dit thema op de agenda houdt en de discussie laat voortduren: "Vrouwen in het ambt moet vanuit onze culturele context mogelijk zijn." "Het raakt niet de fundamenten van het geloof." Deze mening sprak dr. G.C. den Hertog (1949), emeritus hoogleraar systematische theologie aan TUA uit.[57] De christelijk-gereformeerde emeritus predikant B. Loonstra (1956) diende op de classis ’s-Gravenhage een voorstel in om "CGK-kerken vrij te laten of zij wel of niet de ambten voor vrouwen open stellen." De emeritus hoogleraar H.G.L. Peels deelde de mening dat men elkaar vrij moet laten, hoewel hijzelf van mening is "dat het ambt aan de man is voorbehouden."[53] Emeritus predikant D. Quant (1950-2024) deelde de mening "dat we het er met elkaar niet meer over moeten hebben."[53] Voor diens collega A.A. Egas (1957) zijn de onderwerpen vrouw en ambt evenals homorelaties wel fundamenteel omdat zij volgens hem verband houden met het gezag en lezing van de Schrift. De predikant zal acceptatie niet verdragen binnen zijn kerkverband. Wat moet binden is volgens hem het gezag van de Bijbel en de daarop gegronde uitspraken van de synode.[58] De synode 2019-2022 besloot dat binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken geen ruimte is voor vrouwelijke ambtsdragers (diaken, ouderling of predikant).
In 2019 verscheen het boek Lezen en laten lezen, Gelovig omgaan met de Bijbel geschreven door Arnold Huijgen, destijds hoogleraar systematische theologie aan de TUA. Het boek werd door een jury bestaande uit recensenten van de Trouw en het Nederlands Dagblad genomineerd als theologisch boek van het jaar 2019. Huijgen wilde in zijn boek een poging doen om uit de groeiende tegenstellingen van bijbeluitleg uit te komen. Behalve waardering kreeg dit boek ook kritiek uit de rechterflank van de CGK Bewaar het Pand, de Hersteld Hervormde Kerk[59], de Gereformeerde Gemeenten[60], de Gereformeerde Gemeenten in Nederland evenals in behoudend vrijgemaakte kring.[61] J.M.J. Kieviet (emeritus-predikant van CGK Renswoude) liet blijken dat 'de verschuivende visie op de Heilige Schrift hem verontrust.'[58] In 2021 deed Huijgen van zich spreken door middel van een publicatie Maria: Icoon van genade waarin hij een pleidooi voerde om "Maria een prominentere plek te geven in de protestantse wereld." Ook op dit boek van Huijgen werd positief negatief gereageerd.[62][63][64][65][66] In 2023 sprak Huijgen uit dat het Bijbelse verhaal volgens hem niet echt (historisch) gebeurd hoeft te zijn, maar is er veel voor te zeggen dat we een verhaal (bijvoorbeeld als van Jona) typologisch of als een soort allegorie over de verhouding tussen Israël en de volken moeten zien. Naar zijn mening "doet de meerderheid van Bijbelwetenschappers dat tegenwoordig." De directeur-bestuurder van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Bond en deeltijd hoogleraar Oude Testament aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven M.J. Paul (1955) zag in deze visie echter geen verrijking.[67] Huijgen verwees naar een uitleg van Stefan Paas (1969) hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en de Theologische Universiteit in Kampen.[68] P. de Vries (1956) voormalig docent Bijbelse theologie en hermeneutiek van het Hersteld Hervormd Seminarie en dr. P. Rouwendal (universitair hoofddocent kerkgeschiedenis TUA) wezen de genoemde a-historische voorstelling van Huijgen met betrekking op het Bijbelboek Jona af.[69][70]
In september 2022 verruilde Huijgen de TUA voor de Protestantse Theologische Universiteit. Hij bleef wel predikant binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken.
In 2021 gaven vier predikanten (Prof. dr. A. Baars, dr. C.P. de Boer, ds. A.A. Egas, en ds. J.M.J. Kieviet) door middel van een Verklaring van gevoelen blijk van hun verontrusting over "hoe er in toenemende mate binnen het kerkverband verschillend wordt gedacht over het gezag van de Heilige Schrift." Zij constateerden "een fundamenteel verschil van opvatting aangaande het gezag van de Schrift en de confessionele gebondenheid van haar uitleg." Volgens hen ligt mede hier de oorzaak van de huidige kerkelijke malaise en theologische spraakverwarring binnen de kerken. "We lezen, verstaan en exegetiseren de Schrift niet meer gezamenlijk op dezelfde manier als tot voor kort in onze kerken beleden en gepraktiseerd werd." De opstellers gaven als hun mening aan dat 1. De totale Schrift (Bijbel) geldt als het duidelijke, gezaghebbende en onfeilbare Woord van God, 2. De (gereformeerde) belijdenisgeschriften bepalend zijn en begrenzend bij de uitleg van het Woord van God, 3. Bijbelteksten mogen niet als 'tijdgebonden' worden verklaard om vervolgens de huidige cultuur de uitleg daarvan te laten bepalen, 4. Geloofsgebondenheid aan Christus kan niet leiden tot relativering van Zijn geboden, 5. Schiften tussen historische feiten in de Schrift (Bijbel) ondermijnt het gezag van de Schrift. 6. Het loslaten van de vastheid van Gods Woord geeft opening tot volledig relativisme en menselijke willekeurigheid. De opstellers erkennen dat "niet alle Bijbels-theologische vragen hiermee in één keer zijn beantwoord, maar wel zou er sprake zijn van een geweldige winst als bovengenoemde uitgangspunten algemeen worden erkend en herkend." Ten slotte refereerden de predikanten aan het beginsel van de Afscheiding van 1834 waaraan volgens hen het bestaansrecht van de CGK verbonden is.[71][72]
Op de synode (2019/2022) werden een tweetal rapporten verdedigd: een meerderheidsrapport door dr. A. Versluis (1979) dat voorstelde de kerkelijke ambten niet te openen voor vrouwen, en een minderheidsrapport door ds. N.C. Smits (1986) waarin hiervoor wel ruimte gezien werd. Het meerderheidsrapport "dat er in de Christelijke Gereformeerde Kerken geen plaats is voor een praktijk van vrouwelijke ambtsdragers, zolang de kerken daarvoor gezamenlijk op grond van de Schriften geen ruimte zien" werd door de synode met een ruime meerderheid van stemmen aangenomen. "Met inachtneming van ons ten dele kennen [is] er op dit moment voldoende grond om de houdbaarheid van het besluit van 1998 ten aanzien van vrouw en ambt te bevestigen als uitgangspunt van onze kerkelijke praktijk." Het rapport geeft aan: "dat de zaken rond vrouw en ambt niet slechts een kerkelijke regeling betreffen, maar nauw verbonden zijn met de wijze waarop we de Schriften lezen." "Dat de thematiek ‘vrouw en ambt’ zodanig de omgang met en mogelijk het gezag van de Schrift raakt, alsook de wijze waarop wij samen met de Schriften omgaan en de wijze waarop wij samen kerk zijn." "Dat het van principieel gewicht is dat wij over dit onderwerp als kerken samen besluiten." Ten aanzien van het minderheidsrapport werd gezegd: "Dat de manier waarop in het minderheidsvoorstel over het onderscheid ‘letter en Geest’ gesproken wordt, een onjuiste tegenstelling tussen beide maakt." "Dat de manier waarop in dit voorstel de liefde tot norm wordt gemaakt, het gevaar met zich meebrengt dat onbedoeld de liefde en de concrete apostolische aanwijzingen, toegepast op onze situatie, tegenover elkaar kunnen komen te staan." "Dat in de manier waarop met de zogenaamde ‘zwijgteksten’ wordt omgegaan te weinig verdisconteerd wordt dat we hier niet met louter tijdgebonden toepassingen te maken hebben, maar met aanwijzingen die voor de gang van zaken binnen de gemeente van Christus van blijvend belang zijn, omdat we deze apostolische voorschriften als gezaghebbend ontvangen, waarbij Paulus’ beroep op de Schrift en de schepping er des te meer gewicht aan geeft." "Dat terecht wordt opgemerkt dat de kerk geroepen is aan zowel de gelijkwaardigheid als het verschil tussen man en vrouw recht te doen." "Dat [dit] echter niet betekent dat dus de ambten moeten worden opengesteld voor de vrouw, maar dat op grond van de Schriften de vrouw op andere wijze in Gods Koninkrijk dienstbaar mag zijn."
Ten aanzien van de kerkelijke praktijk werd gesteld: "dat een kerk haar plaats binnen het kerkverband heel moeilijk, zo niet onmogelijk maakt als zij zich niet voegt naar de beslissingen van meerdere vergaderingen op punten die door de kerken gezamenlijk als principieel geduid worden." "Zij omwille van de eenheid in het kerkverband een dringend appel doet op de kerken (ook samenwerkingsgemeenten) zich te houden aan de synodale besluiten." "Dat broeders en zusters die op het punt van ‘vrouw en ambt’ een visie hebben die afwijkt van de synodale besluiten, hun plaats in de kerken voluit kunnen blijven innemen, maar wel wordt verwacht dat zij zich voor de kerkelijke praktijk voegen naar de besluiten van de synode." De classes worden opgeroepen "conform art. 44 K.O. geduldig en in liefde het gesprek aan te gaan en vermaan toe te passen als kerken op het gebied van ‘vrouw en ambt’ eigen wegen gaan."[73] In de definitieve tekst van het besluit is het woord 'censurabel' geschrapt. Leden van de synode hebben toegezegd te gaan kijken hoe een 'diaconessenambt' in de kerkgemeenten vorm kan krijgen.[74][75]
In de classis Haarlem vroegen verschillende gemeenten revisie aan betreffende uitspraken van de synode omtrent vrouw en ambt. Behalve de gemeenten in Lisse en IJmuiden namen ook gemeenten in Aalsmeer, Alkmaar, Haarlem (Goede Herderkerk), Hoofddorp en Sassenheim het besluit om de ambten (in ieder geval voor ouderling en diaken) open te stellen voor vrouwen.[76]
Door enige initiatiefnemers werd een platform opgericht, dat zich ten doel stelde toerusting de bieden op de onderwerpen die verontrusting geven. Het bestuur werd gevormd door de predikanten A.A. (Anton) Egas uit Damwoude, ds. H.C. (Henric) Bezemer uit Culemborg, A.J. (Aart-Jan) van der Wekken uit Leerdam, ds. W.J. (Willem-Jan) van Gent uit Ouderkerk aan de Amstel, ds. W.L. (Ewout) van der Staaij uit Scheveningen, ds. J. (Hans) van Vulpen uit Urk. Het platform heeft een website en organiseert bijeenkomsten voor gemeenteleden en predikanten.
Liturgisch zijn er grote verschillen binnen de CGK. In behoudende gemeenten worden alleen psalmen gezongen uit de Psalmberijming van 1773 onder begeleiding van het orgel. In veel andere gemeenten worden psalmen gezongen uit de Nieuwe berijming en De Nieuwe Psalmberijming. Naast de psalmen worden in veel kerken ook gezangen en liederen gezongen uit bundels zoals Opwekking, Op Toonhoogte, Weerklank en het Liedboek voor de Kerken. Soms worden de liedteksten daarbij geprojecteerd door een beamer. Liederen kunnen begeleid worden door een orgel, maar ook door andere instrumenten zoals de piano.
Sinds 2004 is er de vrijheid om liederen te zingen mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Een van die voorwaarden is dat de liederen wat betreft de inhoud moet passen bij de klassieke gereformeerde belijdenis. Een andere voorwaarde is dat de liederen qua vormgeving passen binnen de gereformeerde liturgie. Deze formulering is opgesteld om te voorkomen dat iedere nieuwe bundel of nieuw lied opnieuw beoordeeld moet worden door de synode. Hierdoor is het mogelijk om selectief te zingen uit meerdere bundels. De CGK kent geen eigen kerkboek of liedboek.
Volgens het rapport Stijlvol samenkomen (2012) "zijn er geen principiële redenen om binnen het raam van het wezen van de eredienst geen variatie aan te mogen brengen in vormgeving en uitingen in de eredienst. Gewaakt dient te worden voor oppervlakkigheid." "Door het toegenomen opleidingsniveau en mondiger opvoeding, zijn er mensen die geen genoegen willen nemen met eenrichtingsverkeer. Men wil zelf een bijdrage leveren aan de eredienst door bijvoorbeeld een getuigenis, het uitspreken van een gebed of door muziek. Aan deze tendensen kan worden tegemoet gekomen als er draagvlak voor is in de gemeente. Daarbij mag nooit de persoon in het midden van de belangstelling komen te staan. Bij een getuigenis dient het te gaan om Gods werk, het gebed moet tot stichting dienen en muziek zal tot Gods eer dienen te zijn."[77] Binnen de rechterflank van de CGK gaat men met een dergelijke invulling van de eredienst niet mee.
In 2013 werden de kerken voor de vraag gesteld in hoeverre het passend is uitingen van de huidige cultuur zoals dans en drama een plek te geven in de gereformeerde eredienst. De synode van 2016 oordeelde "dat hiervoor onvoldoende Bijbelse grond te vinden is."[78] De gemeenten Hoogeveen en Kornhorn diende een revisieverzoek in van dit besluit. De GS 2019/2022 drong er nu op aan "terughoudend te zijn" met deze gebruiken in de eredienst. Podiumkunst in de kerk "wordt ontraden".
In een groot deel van de CGK is er een kindernevendienst of wordt er zondagschool gehouden tijdens de kerkdienst. In 2019 plaatste dr. M.J. (Maarten) Kater (1962) vraagtekens achter het gebruik van de kindernevendienst. Hij stelde zijn publiek de vraag: "Als wij met onze kinderen verschijnen voor het aangezicht van de Heere, sturen we de kinderen dan niet te gemakkelijk weg? Vaak wordt gedacht dat kinderen in de eredienst alles moeten kunnen begrijpen. Dat is een eenzijdig beeld. Denk ook eens aan de affecten, de genegenheden en de indrukken in een kinderziel. En wie is niet verwonderd als hij merkt dat een kind veel van de preek heeft opgevangen?" In zijn voordracht knoopte Kater aan bij de aanduiding godsdienstoefening, zoals de kerkdienst vroeger vaak werd genoemd. "Dat is een mooi woord. Het oefenen van wat de Heilige Geest wil werken, gaandeweg tijdens het luisteren. Dat vraagt ook iets van de prediker: hij moet geen onbegrijpelijke taal gebruiken of steeds hetzelfde zeggen."[79]
De onderlinge verscheidenheid binnen de kerken is een gevolg van de vrijheid die de synode gegeven heeft aan de plaatselijke kerken. De kerken blijken echter uiteen te groeien in een onhoudbare spagaat "waarbij de linker- en de rechterflank in de kerk elkaar niet meer verstaan." Op plaatselijk niveau [waar afgeweken wordt van de synodale norm] wordt "de binding met het kerkverband minder en men begrijpt de historisch gegroeide regelingen niet of willen die niet meer." "Veel gemeenten die willen afwijken van de synodale lijn, beroepen zich op de vrijheid waarbij men aangeeft "dat de opbouw en eenheid van de gemeente ermee worden gediend." Vooral bij de z.g. samenwerkingsgemeenten geeft dit spanning. De samenwerkingsovereenkomst, die goedgekeurd is door synode van 2013 schrijft voor dat kerkenraden bij geconstateerde strijdigheid tussen kerkelijke besluiten een weg zoeken die de opbouw en eenheid van de gemeente dient en die zoveel mogelijk recht doet aan de bedoeling van alle besluiten. Verder schrijft de samenwerkingsovereenkomst voor dat die kerkenraad zijn beslissing ter acceptatie voorlegt aan de classis van het kerkverband dat het besluit nam waarvan afgeweken wordt.[80]
Vanuit de synodale hoek klinkt protest daar men van mening is, dat sommige kerken zich in hun opvattingen en praktijken plaatsen buiten de kaders "die de generale synode biddend, met geopende Schriften en na onderlinge gesprekken besluit als bindend heeft vastgesteld voor de kerken." Volgens ds. P.D.J. (Peter) Buijs (geb. 1961), praeses van de GS 2016/2017, "is er sprake van een normatief standpunt over vrouw en ambt. Herman Selderhuis (1961) hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht aan de TUA stelde tijdens een landelijke vergadering voor ambtsdragers op zaterdag 30 maart 2019: "Dus kun je niet zomaar bepaalde dingen toelaten of gedogen. Gemeenten die eigenmachtig besluiten vrouwelijke ambtsdragers te benoemen, stellen zich buiten de kerk."[81] Vanuit de linkerzijde stelde men daar tegenover: "dat de CGK-synode samenwerking gestimuleerd heeft [met de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en Nederlands Gereformeerde Kerken] en verantwoordelijk zijn voor het feit dat deze [samenwerking]gemeenten zijn ontstaan."[82] Zowel de behoudende richting als de progressieve stroming beroept zich op de eenheid. De progressieve stroming op basis van eenheid in verscheidenheid en de behoudende richting op eenheid in de waarheid. De GS 2019/2022 besloot "dat gemeenten, waaronder ook samenwerkingsgemeenten, zijn gebonden aan kerkelijke uitspraken van de CGK."
Volgens Selderhuis (1961) "willen de Christelijke Gereformeerde Kerken gereformeerd zijn." "Gereformeerd hangt nauw samen met de oude trits sola gratia, sola scriptura en sola fide." "Sola scriptura: de Schrift als norm en bron", "ook als die anders spreekt dan wat ik wil horen en dan wat past bij de cultuur." "In het beginsel sola fide (alleen door het geloof) zit de rijke traditie van het leven in de vreze des Heeren". "We kunnen over geloof spreken dat het onbereikbaar wordt, dat het onmogelijk wordt om aan behoud te denken. Wie die kant op wil moet maar eens lezen wat de reformatorischen van de Nadere Reformatie en de Puriteinen daar echt over geschreven hebben. Maar veel erger nog is het als de noodzaak van geloof niet eens meer genoemd wordt. Of dat er zoveel gesproken en gezongen wordt hoe mooi het is dat ik geloof, dat mijn geloof meer eer krijgt dan mijn God en de vraag of ik wel het ware geloof heb niet eens meer gesteld mag worden." "En dan als derde sola gratia. Gereformeerd is niet: ik heb gevonden, maar ik ben gevonden. Dan gaat het over verkiezing, over de rijkdom die in de Dordtse Leerregels beschreven wordt. Niet over de wens eens gevonden te worden, maar over de zekerheid van het gevonden zijn."[83]
Vanaf het ontstaan van de Christelijke Gereformeerde Kerken zijn er verschillen en spreekt men van een linker- en rechterflank, naar analogie met het politieke spectrum. Er is ook een grote groep die niet uitgesproken 'links' of 'rechts' is. De eenheid binnen de CGK was in de periode voor de Tweede Wereldoorlog wel vele malen groter. In de laatste decennia is het proces van verwijdering in versneld tempo op gang gekomen.
In 1966 werd om te voorkomen dat meer behoudende predikanten de CGK zouden verlaten de Stichting Bewaar het Pand opgericht. Hierbij waren betrokken ds. P. Sneep (1916-1976), ds. M.C Tanis (1929-2024), ds. G. Blom (1905-1992), ds. H.C. van der Ent (1918-1997), ds. D. Slagboom (1926-1997), ds. R. Kok (1890-1982), ds. H. van Leeuwen (1906-1988) en ds. C. Smits (1898-1994). Hier voegde zich al snel ook ds. M. Baan (1905-1973) bij. Op donderdag 14 april 1966 verscheen het blad voor het eerst. Tot vaste medewerkers werden benoemd: ds. G. Blom (Meerkerk), ds. R. Kok, (Ameide), ds. H. van Leeuwen (Rotterdam-West), ds. C. Smits (Sliedrecht), ds. D. Slagboom (Dordrecht), ouderlingen J. van Heteren (Sliedrecht-Centrum), Joh. v.d. Lee (Alphen aan den Rijn) en B. v.d. Wal (Dordrecht-Centrum).
Men wilde vast houden aan de prediking waarin aandacht geschonken wordt aan persoonlijke toepassing van het heil. Deze prediking sloot in hun ogen het meest aan bij het beginsel van de Christelijke Gereformeerde Kerk. Over de inhoud van het woord bevinding schreef de Apeldoornse hoogleraar L.H. van der Meiden: "Bevinding is dat wat de ziel ondervindt als de Geest werkt in het hart, de liefde van Christus het hart vervult, de verzoening met God genoten wordt, maar ook: wat gelovigen missen en lijden in duisternis en twijfel en doormaken in verachtering der genade en bestrijding, naar de Schrift." "Wie toepasselijk preekt zal niet zonder vermaning en toepassing de gemeente laten gaan. Toepasselijk preken is: de waarheid, die uit de tekst is opgediept, moet vloeibaar worden gemaakt, met de mens in verbinding worden gebracht en aangewend op het leven in al zijn schakeringen en standen, zowel het natuurlijke als geestelijke. Wie daaraan voldoet zal ook onderscheidend preken. De demarcatielijnen moeten zo duidelijk worden getrokken, dood en leven moeten zo helder in het licht worden gesteld, het Woord Gods moet zo zuiver worden geopend en de sleutel zo getrouw worden bediend, dat een ieder die zich waarlijk aan de preek toetst, weten kan, of zijn ziel deelt in het leven en of hij behoort tot de levende Kerk. Maar de prediker moet ook zo onderscheidend preken, dat de levend gemaakte ziel de verschillende toestanden hoort en de onderscheiden trappen des geloofs worden aangewezen. Dit preken ontbreekt te veel in onze tijd. Zelfs wordt het als ziekelijk veroordeeld."[18]
Men wil het gebruik van de Statenvertaling handhaven. Over het algemeen is binnen de rechtervleugel van het kerkverband de Herziene Statenvertaling geaccepteerd. Wat betreft de liturgie wil men niet meegaan in de uitbreiding van het aantal gezangen.[84] Het gebruik van populaire muziekinstrumenten of stijl wordt afgewezen, evenals een alternatieve invulling van de eredienst in plaats van de prediking. Ten opzichte van de kindernevendienst is men kritisch. Men ziet deze verschijnselen als in strijd met het karakter van de eredienst. De prediking behoort centraal te staan in het midden van de gemeente en kinderen horen daarbij óók aanwezig te zijn.[85]
De behoudende CGK-richting is nooit geen voorstander geweest van eenheid met de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt of Nederlands Gereformeerde Kerken. Behalve bezwaren die vanouds golden tegen de prediking, speelden de laatste decennia vooral bezwaren tegen de theologisch-progressieve richting waarin deze kerkverbanden zich ontwikkelden een rol. [In mei 2023 fuseerde de bovengenoemde kerkverbanden tot de Nederlandse Gereformeerde Kerken] Men oriënteert zich op de Hersteld Hervormde Kerk. Ds. Egas riep de Gereformeerde Gemeenten op om predikanten vanuit de CGK waarmee geestelijke herkenning bestaat op de kansels binnen dit kerkverband toe te laten. Op tal van terreinen werkt men samen met gelijkgezinden. Dit bleek bij de interkerkelijke totstandkoming van De Bijbel met uitleg, een editie van de Statenvertaling zoals uitgegeven door de GBS met uitleg van moeilijke woorden en verzen alsmede voorzien van illustraties.
Men is niet gelukkig met de tendens waarbij "mannen als Calvijn, Kohlbrugge en anderen ingewisseld worden voor een man als Bonhoeffer." Volgens ds. P. (Paul) den Butter (1938-2023) "was Bonhoeffer een man die onder invloed stond van Karl Barth, maar daarmee een eigen weg is gegaan, die haaks stond op de leer van de Reformatie. Weliswaar heeft hij zijn ideologie met de dood moeten bekopen, maar daarmee is hij nog niet van hetzelfde statuur als de reformatoren en de nadere reformatoren. Het gedachtegoed van Bonhoeffer is een voorbeeld van het gevaar dat dreigt als theologen telkens weer op experimentele wijze wegen gaan bewandelen die een mens langzamerhand van de hoofdweg afvoeren. Dat is bijvoorbeeld gebeurd in de Gereformeerde Kerken door mannen als Kuitert.”[86][87] Ds. P. (Piet) Roos (1938-2021) constateerde in 2015 "dat het alom waarneembaar is dat Bonhoeffer 'in' is. Velen, ook uit onze kringen, houden zich met hem bezig. Zijn principiële houding tegenover het Nationaal Socialisme dwingt nog steeds respect af." "Karl Barth [door wie Bonhoeffer beïnvloed is] werd algemeen gezien als een bedreiging voor de rechtzinnige leer." (...) "Daarentegen hebben velen, ook onder ons, een lans gebroken voor Bonhoeffer. Begrijpelijk, want wat deze Duitser heeft uitgedragen aan oprechte overtuiging, is niet gering. Hij offerde zijn leven voor de zaak van de waarheid. Dat dwingt respect af." (...) "Bonhoeffer spreekt wellicht daarom zo aan, omdat hij maatschappij-betrokken heeft geleefd. Zo lijkt voor velen de aandacht verlegd van de binnenkamer naar de buitenwacht." "Waarom de buitensporige waardering voor Bonhoeffer? Is dat vanwege zijn inzet in het politieke leven van zijn dagen en vanwege zijn protesthouding? Maar iemand als Bunyan deed dat niet minder. En dat geldt van veel Puriteinen en andere oude schrijvers. Dus constateer ik dat er toch wel een wissel is omgegaan. De lijn van Bunyan ligt me dichter en nader aan het hart dan die van Bonhoeffer. Laten we die lijn vasthouden. Bonhoeffer heeft voor ons te veel invloeden ondergaan die afwijken."[88]
Veel gemeenten behoren niet tot de linker- of de rechtervleugel, maar behoren tot het midden. Deze gemeenten zijn niet heel progressief, maar ook niet zo conservatief als de groep rond Bewaar het Pand. In deze gemeenten kan men zowel de Statenvertaling als de Herziene Statenvertaling gebruiken en zingt men uit één of meerdere psalmberijmingen en selectief uit meerdere zangbundels. De bundel Weerklank is in deze middengroep in opkomst. Het midden wil zich houden aan de synodale uitspraken, ook als ze deze uitspraken liever anders hadden gezien.
Een bekende vertegenwoordiger van deze middengroep was de predikant Jan Hendrik Velema (1917-2007). Velema benadrukte in 1981 dat er volgens hem "legitieme verschuivingen in de prediking" zijn. Zo zijn volgens Velema "de woordkeus veranderd, minder gebruik van het vaste schema in de preek van de drie stukken ellende-verlossing en dankbaarheid." Ook ten aanzien van "de verbrijzeling door de wet, ten onrechte door sommigen gepreekt als voorwaarde voor het aanbod van het Evangelie" is de prediking veranderd constateerde Velema. "Vernieuwd zicht op verbond en doop maakte dat de verkiezing niet meer voorop komt zoals dat generaal genomen in de Gereformeerde Gemeenten nog wel zo is." "Eenzijdige nadruk op de wedergeboorte leidt gemakkelijk tot een christenprediking." Velema was voorstander van een prediking die meer opriep tot geloof in Jezus Christus en erkende dat in zijn benadering een breukvlak lag met het verleden toen de wedergeboorte en de geloofskenmerken nog een grotere rol hadden.[89] Velema taxeerde deze veranderingen in de prediking binnen de CGK als "een positieve verandering." Hij zag het aantal avondmaalgangers "als gevolg van beter zicht op het verband tussen belijdenis en avondmaal" toenemen. Tegelijkertijd vreesde Velema voor "geestelijk automatisme: verondersteld geloof kon wel eens in de plaats treden voor de indertijd bestreden veronderstelde wedergeboorte." "Classificatie afkeuren betekent niet dat onderscheidenlijk preken niet meer nodig is." "Als er gesproken wordt over een Calvijnreveil in onze kerken, een wending naar de belofte-prediking toe in plaats van de verstarring meebrengende classificatiemethode, betekent dat geen beschuldiging aan het adres van onze oude predikanten." "Dankbare erkenning van hun warme, geestelijke, persoonlijke prediking betekent echter niet dat wij geen kritische kanttekeningen hebben." Velema wilde waarschuwen voor "de doperse onderstroom die vanuit de Kruisgemeenten na 1892 door bleef werken." "Voor de scholastiek en voor een dualisme dat nog altijd doorwerkt in begrippen als uitwendig en inwendig." "Het is te betreuren dat we het over de wettigheid van de genoemde verschuivingen niet eens zijn."[90]
Velema stond aan de wieg van de Evangelische Omroep (EO), de Reformatorische Politieke Federatie (RPF), en het opinieblad Koers. Ook in deze nam hij een andere afslag als zijn rechtse broeders rondom Bewaar het Pand die zich, bij verdergaande vervreemding van de ARP en het dagblad Trouw, zich meer op de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) gingen richten en tevens het initiatief tot oprichting van het Reformatorisch Dagblad (RD) steunden.
Niettemin was Velema fel gebrand tegen de opvattingen van de moderne Schriftkritiek, van de midden-orthodoxie beïnvloed door Karl Barth en liet blijken beducht te zijn voor remonstrantse invloeden vanuit de evangelische beweging waarbij onder meer sprake zou zijn van een oppervlakkig spreken over zonde en genade. Volgens hem mogen wij niet beginnen met te zeggen: ‘God heeft u lief; Christus is voor u gestorven’. Het invullen van onze naam bij Johannes 3: 16 is geen vanzelfsprekendheid. "Er wordt bij tijden goedkope genade gepresenteerd, genade zonder wet, liefde zonder recht."[90] "Als het in de Gereformeerde kerken regent drupt het bij ons. Nieuwere gedachten als 'de mens is Gods partner' die van 'de medelijdende God', van 'het revolutionaire Evangelie met maatschappijkritische noties', wees Velema af. Velema benadrukte "dat de prediker geen gezellige causeur of conferencier is maar dat hij de geweldige verantwoordelijkheid draagt van de bediening van de sleutelen van het koninkrijk der hemelen. In de preken van Wisse en Van der Schuit gebeurde wel iets." "De crisis van de Christelijke Gereformeerde Kerken is de crisis van de prediking."[90]
Aan het einde van zijn ambtelijke loopbaan gekomen verklaarde Velema: "Ik sta in het midden van onze kerken, maar als ik dan toch zou moeten kiezen, dan sta ik aan de rechterkant. Omdat ik ervan overtuigd ben dat Schrift en belijdenis daar functioneren. Maar waar ik heel bang voor ben, en dan heb ik het oog op de hele gereformeerde gezindte, is aan de ene kant een veralgemenisering van het heil: Maak je toch niet druk, je wordt zalig. En aan de andere kant verstening, verstarring: Het is eigenlijk onmogelijk om zalig te worden."[91]
In 2005 zag Velema veel kerkelijke ontwikkelingen met lede ogen aan, veelal voortgekomen uit synodale besluiten waar hij achteraf persoonlijk spijt over had. "Ik ben heel erg voor eenheid van de kerken. Maar dan ook met alle kerken. Niet alleen met vrijgemaakten en Nederlands gereformeerden; ook met bonders en Gereformeerde Gemeenten. Want anders raken we het evenwicht echt kwijt."[91] Ook andere predikanten binnen deze ‘middengroep’ gaven aan zorgen te hebben over de ontwikkelingen binnen de kerken.[92]
De middengroep van de Christelijke Gereformeerde Kerken is in grote lijnen vergelijkbaar met de positie van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk Nederland.
Binnen de linkervleugel van de Christelijke Gereformeerde Kerken is meer ruimte voor progressieve theologische opvattingen (vrouw in het ambt, acceptatie van gelijkgeslachtelijke relaties in liefde en trouw, kinderen aan het Avondmaal etc.). Er zijn onder hen veel samenwerkingsgemeenten met Nederlandse Gereformeerde Kerken. Ook klinkt hier de roep om meer vrijheid betreffende liturgische vernieuwing (zoals dans en drama in de eredienst). Zo nu en dan klinkt kritiek op de gereformeerde belijdenisgeschriften (Heidelbergse Catechismus, Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels). Wat betreft de synodale uitspraken gaat men niet alleen in revisie op die uitspraken, maar legt men die ook naast zich neer (vrouw en ambt, homoseksualiteit).
Een vertegenwoordiger uit de progressieve hoek is dr. B. (Bert) Loonstra (emeritus-predikant Gouda) Van zijn hand verscheen in 2005 Hij heeft een vriend. Homorelaties in de christelijke gemeente. Mede op grond van de woorden uit 1 Korinthe 10 "Alles is mij geoorloofd", bepleitte Loonstra dat aan "homoseksuele relaties in liefde en trouw" binnen de gemeente van Christus ruimte gegeven zou moeten worden. Tegen dit boek werden bezwaren ingebracht dat een dergelijke exegese of uitleg van een Bijbeltekst geen recht doet aan het geheel van de Bijbel. De betreffende studie van Loonstra werd daarop door hem ingetrokken en uit de handel genomen.
Wat betreft de discussie over de nieuwe hermeneutiek (Bijbeluitleg) gaat volgens Loonstra de progressieve richting net zo goed op een serieuze manier om met de Bijbel en is zeker niet zo dat "de autonome verstaanshorizon van moderne mensen maatgevend wordt." Volgens hem is het een kwestie van "verschillend verstaan" van de Bijbel. "Het verschil is theologisch van aard, bij een gemeenschappelijke erkenning van de autoriteit die aan de Schrift toekomt." Daarbij stelt Loonstra de volgende vragen: "Stel je eens voor dat inderdaad in een gemeente velen het intuïtief als onrechtvaardig ervaren dat vrouwen niet dezelfde mogelijkheden hebben als mannen. Moet dan toch deze door hen als onaanvaardbaar aangevoelde toestand voortduren, en moeten deze gevoelens worden onderdrukt? Blijft hier het gebod niet een uiterlijke zaak die niet innerlijk omarmd kan worden? Maar is dit niet in strijd met het karakter van het nieuwe verbond, waarin de Geest de wet in het hart schrijft? Is vasthouden aan de letter dan de oplossing? Terwijl Paulus toch op drie plaatsen, steeds in een ander verband, verklaart dat de letter doodt, maar dat de Geest levend maakt. Wat te denken over de notie van onze vrijheid in Christus, die toch een doorgaande lijn in de prediking van de apostel is? En wat te denken van de liefde als de vervulling van de wet? Dit zijn toch alle Bijbelse noties? Of willen de opstellers gelovigen die de emancipatie van de vrouw als terechte correctie op haar vroegere onderdrukking beschouwen, allen het ware geloof ontzeggen? Welke negatieve gevolgen heeft dit niet ook voor de pioniersplekken en andere missionaire contacten van de kerk?"[93]
Bij Loonstra is sprake van verschuiving van de boodschap tot een ieder persoonlijk, naar "het verhaal" en de liturgie. Hij spreekt over een "vierende gemeente." Bij Loonstra krijgt de eenheid van de kerk voorrang, ten koste van de Drie Formulieren van Enigheid. Hij wil de eenheid bevorderen door terug te vallen op de Apostolische geloofsbelijdenis. Tegelijk staat hij wel gereserveerd tegenover de evangelische beweging. Deze laatste groep is hem te uitbundig. Loonstra is ook een groot voorstander van de kindernevendienst. Dit om praktische redenen: kinderen kunnen lastig zijn.[94]
De Christelijke Gereformeerde Kerken kennen landelijke deputaatschappen en commissies.
De kerken hebben een eigen Theologische Universiteit te Apeldoorn (TUA). Hier studeren rond de honderd studenten. Daarnaast zijn er ongeveer dertig mensen die een eigen studieroute volgen. Ook zijn er rond de 25 promotiestudenten, die deels uit het buitenland komen. De Theologische Universiteit werkt door middel van een gezamenlijke onderzoeksgroep (BEST, Biblical Exegesis and Systematic Theology) samen met de Theologische Universiteit te Utrecht.[95]
In 2017 gaf de GS geen groen licht voor fusie tussen de eigen Theologische Universiteit Apeldoorn met de universiteit van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt te Kampen en de predikanten opleiding van de Nederlands Gereformeerde Kerken. Dit was opmerkelijk omdat de CGK-synode zelf het initiatief nam tot een onderzoek naar een intensieve vorm van samenwerking. Ontwikkelingen binnen de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt als gevolg van moderne hermeneutische inzichten (Bijbeluitleg) speelden hierbij een rol.
In 2020 gaf de GS wel groen licht voor de benoeming van hoogleraren die geen lid zijn van het kerkverband. Docenten die verbonden zijn aan het ene kerkverband en doceren ten dienste van een ander kerkverband is een trend die toeneemt. Dit komt ook voor aan de Theologische Universiteit Kampen en het Hersteld Hervormd Seminarium. Aan de TUA doceren vanuit een ander kerkverband dr. H. de Waard, oudtestamentisch Hebreeuws en Bijbels Aramees (Gereformeerde Gemeenten), dr. A. de Muynck, christelijke pedagogiek (PKN), dr. J. van der Knijf, liturgiek (PKN), dr. M.A. van Willigen, Bijbeluitleg Vroege Kerk (PKN), dr. G.A. van den Brink, filosofie (Hersteld Hervormde Kerk), dr. P.L. Rouwendal, methodologie (Gereformeerde Gemeenten), dr. W.A. Zondag, kerk, recht en samenleving (Gereformeerde Gemeenten), dr. A.A. Clement, Theologie en muziek (PKN).[96] Docenten die lid zijn van de Christelijke Gereformeerde Kerken zijn dr. M. J. Kater (rector), dr. J.J. Oosterhuis-den Otter, dr. H. Selderhuis. In 2023 werden door de synode benoemd: dr. A. Versluis tot hoogleraar Oude Testament, dr. J. A. van den Os tot universitair docent Nieuwe Testament, Prof. dr. H. van den Belt tot hoogleraar Systematische theologie, dr. J. van ‘t Spijker tot universitair hoofddocent Missiologie, dr. C.C. den Hertog tot universitair hoofddocent Publieke Theologie/Ethiek.
Op 7 januari 2020 werd het Research Center Puritanism and Piety (ReCePP) opgericht. Dit onderzoekscentrum gaat uit van het Hersteld Hervormd Seminarium (HHS) en de Theologische Universiteit Apeldoorn. ReCePP werkt ook samen met het Puritan Research Center (PRC) dat onderdeel uitmaakt van het Puritan Reformed Theological Seminary (PRTS) in Grand Rapids. Daarnaast wordt samengewerkt met Hapdong Theological Seminary in Zuid-Korea, dat een soortgelijk centrum heeft opgericht. ReCePP doet onderzoek naar reformatorische bewegingen in de vroegmoderne tijd (1500-1800): Puritanisme, Nadere Reformatie en Piëtisme. Deze kennis wil het centrum voor kerk en samenleving toegankelijk maken. In de wetenschappelijke adviesraad van het centrum hebben onder andere prof. dr. W. van Vlastuin (Hersteld Hervormd), prof. dr. H. Selderhuis (TUA), prof. dr. F. van Lieburg (VU), dr. R. Bisschop (Hersteld Hervormde Kerk) en prof. dr. Andreas J. Beck (Leuven) zitting.
Binnen het kerkverband zijn twee jeugdwerkorganisaties actief. Vanouds is er het CGJO (Christelijke Gereformeerde Jongeren Organisatie), maar de progressieve koers van deze jongerenorganisatie leidde in de jaren tachtig van de vorige eeuw tot de oprichting van een conservatieve tegenhanger, het LCJ (Landelijk Contact Jeugdwerk). Deze organisaties werken apart, maar op projectbasis ook samen. Binnen het kerkverband wordt ook gebruikgemaakt van de expertise en materialen van de HGJB.
De officiële publicatie van de Christelijke Gereformeerde Kerken is De Wekker, die tweewekelijks verschijnt. Daarnaast zijn er het blad Doorgeven (dit geeft een beeld van het werk in de zending, evangelisatie en hulpverlening). Vanuit de organisatie Centrum voor Israëlstudies (CIS) verschijnt sinds 1956 Vrede over Israël. Vanaf 2015 heet het magazine Verbonden.
Eerst wekelijks en later tien maal per jaar wordt er in de prekenserie Uit de Levensbron een bundel met vier preken uitgegeven door de stichting ''Uit de Levensbron''. Van der Schuit nam in 1925 het initiatief voor een prekenserie. Na enige strubbelingen met het aantal abonnees verscheen de eerste jaargang in 1927. De redactie werd gevoerd door de predikanten Jan Hovius (1900-1979) en Hedde Biesma (1882-1929). In het begin ging een deel van de opbrengst naar de emeritikas van het kerkverband. In de eerste jaren van de uitgave wilden niet alle predikanten een bijdrage leveren. Naast de 'vrije stoffen' werden er ook drie series catechismuspreken gedrukt. De laatste twee series verschenen wel onder een andere redactie dan die van Uit de Levensbron. In de oorlogsjaren mocht de drukker van de bezetter geen papier meer gebruiken voor het drukken van Uit de Levensbron. Pas in 1947 verscheen de prekenserie weer. Vanaf 1985 werd het uitgeven van Uit de Levensbron ondergebracht in stichting.[97] Tot 1985 werd er iedere week een preek verzonden naar de abonnees. In 1985 wijzigde dit en werd er tien maal per jaar een bundel van vier preken naar de abonnees verzonden.
Met de voorlopers van de Nederlandse Gereformeerde Kerken (de fusie van de Nederlands Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt) waren er jarenlang nauwe betrekkingen. Plaatselijk is er vaak sprake van samenwerking, op enkele plaatsen ook met de voormalige Gereformeerde Kerken in Nederland (nu onderdeel van de Protestantse Kerk in Nederland). De GS 2019-2022 sprak uit, dat plaatselijke samenwerking mogelijk is met gemeenten waar geen vrouwelijke ambtsdragers dienen, waar geen kinderen aan het heilig avondmaal worden toegelaten en waar ook de verdere praktijk strookt met de uitspraken van de CGK-synode. Het contact met de voortgezette Gereformeerde Kerken in Nederland heeft vooralsnog geen officieel karakter gekregen. Deputaten kerkelijk eenheid gaan onderzoeken of er een gemeenschappelijk verstaan is van Schrift en Belijdenis.
In 2010 besloot de CGK-synode kanselruil met predikanten uit de Hersteld Hervormde Kerk mogelijk te maken. De synode van de Hersteld Hervormde Kerk besloot in 2012 dat ook in omgekeerde richting toe te staan.[98]
In 2013 gaf de GS toestemming om predikanten uit de Protestantse Kerk Nederland (PKN) die Schrift en de gereformeerde belijdenis in ere houden voor te laten gaan op de kansel. Van een brede openstelling van kansels voor predikanten vanuit de PKN is echter geen sprake, ook niet van het erkennen van elkaars attestaties zonder meer.
De GS 2019-2022 besloot met 26 stemmen voor en 24 tegen de 'Verklaring van Verbondenheid van de Nationale Synode' niet te ondertekenen. In 2019 werd deze Verklaring door veertig kerken verschillend van aard wel ondertekend, waaronder de vrijzinnige geloofsgemeenschap van remonstranten, de Protestantse Kerk in Nederland, evangelische en migrantenkerken. Het preadvies van de hoogleraren Huijgen en Peels aan de synode was om "tegen de conclusies van het meerderheidsrapport te stemmen." Naar hun mening ging het om een terugtrekkende beweging: "een kerkelijke Brexit." Volgens de rapporteur van het meerderheidsrapport, ds. A. van der Zwan (1972) leverden de contacten met sommige deelnemers aan de Nationale Synode "eerder vervreemding dan herkenning" op. Naar zijn mening heeft het verleden uitgewezen dat dergelijke samenwerkingsverbanden een nivellerende werking op het kerkelijke leven heeft. Hij haalde de jaartallen 1618-1619, 1834 en 1892 aan als voorbeelden waarbij onze vaderen zich op grond van Schrift en belijdenis bewust hebben onderscheiden of afzijdig gehouden van anderen. Ook het voorstel om een geassocieerd lidmaatschap van de Raad van Kerken aan te gaan, werd met 29 stemmen tegen verworpen.[99][100] Het kerkverband neemt wel deel aan het Contactorgaan Gereformeerde Gezindte (COGG).
De synode van de Schotse Free Church (Continuing) (FCC) die bijeenkwam in mei 2023 in Glasgow sprak bezorgdheid uit over de koers van de CGK in Nederland. Het kerkverband voelde de plicht "de CGK aan te moedigen de Bijbelse opvatting te handhaven dat de Schrift de openstelling van ambten in de kerk voor vrouwen niet toelaat." Zij wilde tevens de CGK eraan herinneren "dat ondanks de moeilijkheden die kunnen worden veroorzaakt, de sleutel tot ware eenheid alleen ligt in het handhaven van eenheid in de waarheid en op te treden tegen degenen die door een afwijkende koers verdeeldheid zaaien." De FCC heeft in Nederland behalve met de CGK ook contacten met de Hersteld Hervormde Kerk.[101]
Veel plaatselijke gemeenten binnen de CGK worden beïnvloed door de evangelische beweging zowel wat betreft de vormgeving (liedcultuur) van de eredienst als de beleving van het geloof. Keerden velen zich na de Tweede Wereldoorlog tegen bevinding en subjectiviteit in de prediking, tegenwoordig gaat de ontwikkeling de andere kant op, namelijk extra aandacht voor gevoel en ervaring. Deze ontwikkeling is te verklaren als reactie op enerzijds het rationalisme binnen de kerken met te weinig aandacht voor het persoonlijke geloofsleven en anderzijds het verlangen van mensen op een eigentijdse en praktische wijze het christelijk geloof te beleven. Ook spelen motieven een rol dat men de drempel 'kerk en wereld' zo laag mogelijk wil houden om de aansluiting op de seculiere medemens niet te verliezen.[102][103]
De CGK tellen per 1 januari 2024 67.629 leden. Sinds de jaren negentig laat het ledental een dalende lijn zien. Deze dalende lijn is deels het gevolg van overgangen van leden naar andere kerken alsmede vergrijzing en algehele kerkverlating.
De laatste jaren zijn er verschillende plaatselijke gemeenten opgeheven, bijvoorbeeld in Zwartsluis, Rotterdam-West en Vlissingen. Andere gemeenten zijn (noodgedwongen) samengegaan met een andere gereformeerde kerk in de regio, zoals in Doesburg. De CGK-synode besloot om kleine gemeenten financieel te steunen, zodat ze een eigen predikant kunnen beroepen.
De CGK-synode heeft gemeenten die hun tweede dienst hebben afgeschaft aangeraden om dit besluit zo mogelijk te herzien. De tweede (middag of avond) dienst op zondag is door de Dordtse Synode (1618-1619) aangewezen als dienst waarbij de behandeling van de Heidelbergse Catechismus een plaats krijgt. In de morgendienst behandelt men een willekeurig tekstgedeelte uit de Bijbel.
In verschillende grote steden zijn er gemeenten die een doorstart maken. Hierdoor zijn speciale missionaire gemeenten ontstaan. Deze gemeenten richten zich vaak op een bepaalde (allochtone) doelgroep en kunnen een evangelist hebben in plaats van een predikant. Vaak zijn deze zendingsgemeenten ook lid van het ICP-netwerk, dat staat voor International Church Plants.
Tegen de landelijke trend in zijn er ook gemeenten die sterk groeiende zijn. CGK-Zwolle beweegt zich in de progressieve lijn[56] en telt momenteel ca. 5000 leden en gastleden; 6% van het geheel).
Inmiddels vormt de CGK een complex kerkverband waarbij de uiteen groeiende verscheidenheid een bedreiging vormt voor het voortbestaan ervan.[104] Het komt voor dat plaatselijke gemeenten niet bereid zijn genomen besluiten van de synode inzake 'vrouw en ambt' na te volgen.[105] Als gevolg hiervan komen classicale verhoudingen onder druk te staan. In januari 2023 verbrak de kerkenraad van de CGK-Urk (Eben-Haëzer) de correspondentieband met de kerkenraad van de CGK-Zwolle. Hiermee werd de kansel op Urk (Eben-Haëzer) voor predikanten van de CGK Zwolle gesloten en worden attestaties uit de CGK-Zwolle niet zonder meer geaccepteerd.[106] De CGK-Ouderkerk aan de Amstel trok zich terug "tot op de randen" omdat de classis Amsterdam synodale besluiten naast zich neer blijft leggen.[107][56] De classis Den Haag nam op 30 augustus 2023 het besluit "de band tussen de classis en CGK-Zoetermeer op te schorten." Het besluit van de classis was een nieuwe stap na de "broederlijke vermaning" in het voorjaar van 2023. Toen werd de gemeente opgeroepen besluiten terug te draaien "omdat dit schade toebrengt aan de eenheid van de kerken."[108][109] Kritiek op het besluit van de classis Den Haag kwam er van de zijde van dr. B. Loonstra, Prof. dr. A. Huijgen en dr. B.A.T. Witzier.[110] Bij de classis Den Haag kwamen zestien bezwaarschriften binnen, uit het hele land afkomstig, tegen het besluit om Zoetermeer uit te sluiten. Hiermee zou het besluit alsnog niet mogen worden uitgevoerd tot deze bezwaren zijn behandeld. Echter tegen het besluit om de bezwaarschriften niet te behandelen werden ook weer bezwaarschriften ingediend. De classis Den Haag besloot alle activiteiten af te schalen tot het hoogst noodzakelijke in afwachting op de synode van Rijnsburg (2024-2025) die zich moet buigen over de vraag wat de regiokerken aan moeten met gemeenten die synodeuitspraken naast zich neerleggen.[111][112] Op 20 april 2024 kwamen vertegenwoordigers van vrijwel alle Christelijke Gereformeerde Kerken samen in een convent. Hier werden gesprekken gevoerd en meningen gepeild rondom de onderwerpen Schriftgezag en Schriftbeschouwing, de visie op het kerk-zijn en de toekomst van de CGK.[113][114][115][116]
Plaats | Naam kerkgebouw | Aantal leden | Jaar van ontstaan | Huidige predikant(en) | Classis | Gebruikte Bijbelvertaling | Samenwerking met | Bijzonderheden | Bron(nen) |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Aalsmeer | Lijnbaankerk | 341 | 1919 | vacant, M. Hogenbirk (emeritus) | Haarlem | NBV[bron?] | NGK | [117] | |
Aalten | 439 | 1897 | drs. D. (Dennis) van der Wal | Apeldoorn | HSV | [117][118] | |||
Aarlanderveen | Gedachteniskerk | 93 | 1893 | vacant | 's-Gravenhage | [117] | |||
Alkmaar | De Open Hof | 42 | 1997 | vacant, drs. A.D. Vos (NGK; bijzondere dienst), T. Wever (NGK; emeritus; gaat niet meer voor) | Haarlem | NGK & GKv | Volledige samenwerking met NGK sinds 1995. | [117] | |
Almelo | Eben Haëzer | 295 | 1894 | vacant, drs. A. Wagenaar (emeritus) | Apeldoorn | HSV | GKv | [117][119] | |
Almere | De Zuiderpoort | 210 | 1983 | P. van Dolderen (NGK) | Amsterdam | NBV[bron?] | NGK | Volledige samenwerking met NGK sinds 1983. | [117] |
Alphen aan den Rijn | Opstandingskerk | 353 | 1900 | vacant | 's-Gravenhage | SV[bron?] | [117] | ||
Ameide | 148 | 1923 | vacant | Utrecht | SV[bron?] | [117] | |||
Amersfoort | Ichthuskerk | 423 | 1893 | vacant, drs. R.W.J. Soeters (emeritus) | Amersfoort | NGK & GKv | [117] | ||
Amersfoort-Vathorst | 397 | 2012 | drs. P. van Winden (PKN) | Amersfoort | NGK & PKN | Volledige samenwerking met NGK en PKN sinds 2013. | [117] | ||
Amsterdam-Amstelgemeente | Amstelkerk | 151 | 1893 | drs. R.G. den Hertog, drs. S Pos (bijzondere dienst) | Amsterdam | NGK & GKv | [117] | ||
Amsterdam-De Bron | De Bron | 80 | 1959 | vacant, P.J. den Hertog (emeritus), C.D. Affourtit (emeritus; gaat niet meer voor), dr. T. Brienen (emeritus; gaat niet meer voor) | Amsterdam | NGK & GKv | Volledige samenwerking met NGK sinds 1998. | [117] | |
Amsterdam-Noord | Kruiskerk | 244 | 2010 | evangelist ir. J.M. (Jurjen) ten Brinke, evangelist drs. Th.M. (Theodoor) Meedendorp | Amsterdam | Voortzetting van de kerk die in 1904 werd opgericht. | [117] | ||
Amsterdam-Via Nova | Weteringkerk | 84 | 2014 | vacant | Amsterdam | [117] | |||
Antwerpen/Deurne | 186 | 1992 | drs. A.Th. (Anne) van Olst, K. Groeneveld (emeritus) | Utrecht | HSV[bron?] | Kerk in België. | [117] | ||
Apeldoorn-Centrum | Barnabaskerk | 517 | 1894 | B.A.T. (Arjan) Witzier | Apeldoorn | NBV & HSV | NGK & GKv | [117][120] | |
Apeldoorn-ICF | Kruispunt | 81 | 2016 | evangelist H. (Hans) Bronsveld | Apeldoorn | NBV[bron?] | [117] | ||
Apeldoorn-Oost | Andreaskerk | 244 | 1976 | A. (Aart) Brons | Apeldoorn | NBV[bron?] | NGK & GKv | [117] | |
Apeldoorn-Zuid | Samuëlkerk | 249 | 1960 | vacant, M. Oppenhuizen (emeritus) | Apeldoorn | NBV[bron?] | NGK & GKv | [117] | |
Arnhem | Kruiskerk | 367 | 1893 | drs. M. de Best (NGK), drs. D.H.T. Postuma (NGK), C.C. Koolsbergen (NGK; emeritus), M.W. Vrijhof (emeritus) | Apeldoorn | NBV[bron?] | NGK | Volledige samenwerking met NGK sinds 1995. | [117] |
Assen | Bethelkerk | 96 | 1901 | vacant, A. Dingemanse (emeritus) | Hoogeveen | NGK & GKv | [117] | ||
Assen zoekt | De Open Hof | 155 | 2017 | evangelist G.P. van de Bos, evangelist R. Setz | Hoogeveen | NGK & GKv | [117] | ||
Baarn | Adventkerk | 197 | 1894 | J. van der Wal | Amersfoort | [117] | |||
Barendrecht | Eben-Haëzerkerk | 1098 | 1898 | drs. M.A. Kempeneers | Rotterdam | SV[bron?] | [117] | ||
Bennekom | Sionskerk | 492 | 1957 | drs. G. van Roekel | Amersfoort | HSV | [117][121] | ||
Beverwijk-Westzaan | 106 | 1982/1957 | drs. G. van Vliet | Amsterdam | HSV[bron?] | [117] | |||
Biezelinge | Opstandingskerk | 491 | 1916 | drs. A.G.M. Weststrate | Middelburg | HSV | [117][122] | ||
Boskoop | Open Poort | 150 | 1900 | drs. P.A.C. (Pieter) Boom | 's-Gravenhage | GKv | [117] | ||
Breda | Mattheüskerk | 145 | 1946 | vacant, drs. L.B.C. Boot | Dordrecht | HSV[bron?] | GKv | [117] | |
Broek op Langedijk | De Ontmoeting | 516 | 1896 | drs. F.H. Meijer, E.E. Slofstra (emeritus; gaat niet meer voor) | Haarlem | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2018. | [117] | |
Broeksterwoude-Andreasgemeente | 103 | 1925/1990 | vacant | Leeuwarden | SV[bron?] | [117] | |||
Broeksterwoude-Petrusgemeente | 270 | 1925/1990 | vacant, dr. D. Visser (emeritus) | Leeuwarden | [117] | ||||
Bunde-Meerssen | De Koel | 140 | 2014 | drs. J. (Jan) Bosch | Utrecht | [117] | |||
Bunschoten | De Fontein | 1342 | 1895 | drs. P.W.J. (Willem-Jan) van der Toorn | Amersfoort | HSV | [117][123] | ||
Culemborg | De Ark | 286 | 1894 | drs. H.C. (Henric) Bezemer | Utrecht | HSV | [117][124] | ||
Damwoude/Damwâld | Sionskerk | 384 | 1900 | drs. A.A. Egas | Leeuwarden | SV[bron?] | [117] | ||
Dedemsvaart | Immanuëlkerk | 304 | 1927 | vacant | Hoogeveen | [117] | |||
Delft | Het Boek | 196 | 1899 | vacant, drs. H van Eeken (bijzondere dienst) | 's-Gravenhage | NBV[bron?] | [117] | ||
Delfzijl | Het Lichtbaken | 123 | 1981 | vacant | Groningen | NBV/HSV[bron?] | [117] | ||
Den Haag | Nebokerk | 366 | 2013 | M. Groen, drs. C van Atten (emeritus), G. Leendertse (emeritus, gaat niet meer voor), drs. J van Mulligen (emeritus) | 's-Gravenhage | NGK & GKv | In 2013 ontstaan door samenvoeging van 's-Gravenhage-Rijswijk (1934), 's-Gravenhage-West (1931) en 's-Gravenhage-Zuid (1953). | [117] | |
Den Helder | De Morgenster | 159 | 1907 | H. Bos (GKv), H.P. Brandsma (emeritus), H. Fahner (emeritus) | Haarlem | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2020. | [117] | |
Deventer | Koningskerk | 260 | 1898 | E. Everts, W.M. van Wijk (GKv), C. van den Berg (GKv; bijzondere dienst) | Apeldoorn | NBV[bron?] | NGK & GKv | Volledige samenwerking met NGK en GKv sinds 2009. | [117] |
Doesburg | Ooipoortkerk | 54 | 1857 | vacant | Apeldoorn | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2013. | [117] | |
Doetinchem | Goede Herderkerk | 245 | 1982 | drs. W.J. van de Velde | Apeldoorn | NBV[bron?] | [117] | ||
Dokkum | De Oase | 628 | 1923 | A.C. van der Wekken, G.P.M. van der Linden (emeritus) | Leeuwarden | [117] | |||
Doornspijk | Rehoboth | 329 | 1933 | drs. B.L.C. Aarnoudse | Zwolle | SV | [117][125] | ||
Dordrecht-Centrum | 793 | 1892 | D. van Luttikhuizen, drs. A. van der Zwan, H. van der Ham (bijzondere dienst) | Dordrecht | SV[bron?] | [117] | |||
Dordrecht-Zuid | Zuidhovenkerk | 804 | 1963 | drs. R. Jansen, drs. G.J.H. Vogel (bijzondere dienst) | Dordrecht | GKv | [117] | ||
Drachten | Eben-Haëzer | 510 | 1909 | J. Nutma, J. Jonkman (emeritus) | Leeuwarden | [117] | |||
Driebergen | Immanuelkerk | 324 | 1921 | K. Visser | Utrecht | SV[bron?] | [117] | ||
Drogeham | Maranatha | 293 | 1930 | drs. M.J. Keulen | Leeuwarden | [117] | |||
Dronten | Ontmoetingskerk | 442 | 1965 | drs. J. Oosterbroek, H. Jonkman (emeritus) | Zwolle | NGK & GKv | [117] | ||
Ede | De Tabernakel | 557 | 1923 | dr. A. Versluis, J. van Amstel (emeritus; gaat niet meer voor) | Amersfoort | [117] | |||
Eemdijk | Eben-Haëzer | 286 | 1933 | drs. S. Griffioen, R. van Beek (emeritus; gaat niet meer voor) | Amersfoort | HSV[bron?] | [117] | ||
Eindhoven | Schootsekerk | 287 | 1929 | vacant, A. van der Maart (emeritus; gaat niet meer voor), drs.J Vogel (emeritus) | Utrecht | NGK & GKv | [117] | ||
Elburg | 311 | 1897 | drs. J. de Bruin | Zwolle | SV[bron?] | [117] | |||
Emmeloord | De Hoeksteen | 695 | 1951 | drs. A. Hofland | Zwolle | NGK | [117] | ||
Emmen | Bethel | 497 | 1953 | drs. H.J. Vazquez | Hoogeveen | NBV[bron?] | [117] | ||
Enkhuizen | 38 | 2001 | drs. J. Hooiveld (GKv) | Haarlem | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2006. | [117] | ||
Enschede-Oost | Renatakerk | 397 | 1900 | D. Dunsbergen | Apeldoorn | NGK & GKv | [117] | ||
Enschede-West | Maranathakerk | 293 | 1954 | drs. A.S. de Jong | Apeldoorn | NGK & GKv | [117] | ||
Ermelo | De Voorhof | 481 | 1933 | drs. H. de Bruijne | Amersfoort | GKv | [117] | ||
Franeker | De Voorhof | 31 | 1925 | A. de Braak (GKv), dr. J.M. Burger (GKv; bijzondere dienst), D.J.K.G. Ruiter (emeritus) | Leeuwarden | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2017. | [117] | |
Genemuiden | 302 | 1981 | drs. A.J. Droger, prof. dr. A. Huijgen (bijzondere dienst), W. van Benthem (emeritus) | Zwolle | HSV | [117][126] | |||
Gent | Rehobôth (Evangelisch Centrum) | D. van Luttikhuizen | Kerk in België; behoort kerkelijk onder Dordrecht-Centrum. | [117] | |||||
Goes | Maranathakerk | 640 | 1958 | drs. J.P. Rozema | Middelburg | GKv | [117] | ||
Gorinchem | Immanuël | 169 | 1929 | vacant | Dordrecht | GKv | [117] | ||
Gouda | Lichtwijzer | 331 | 1894 | dr. B. Loonstra | 's-Gravenhage | GKv | [117] | ||
's-Gravendeel | Ichthuskerk | 435 | 1895 | vacant | Dordrecht | [117] | |||
's-Gravenhage-Scheveningen | Thaborkerk | 203 | 1946 | drs. W.L. van der Staaij | 's-Gravenhage | SV[bron?] | [117] | ||
's-Gravenmoer | Eben Haëzer | 211 | 1898 | W.J.A. Ester | Dordrecht | [117] | |||
's-Gravenzande | Maranathakerk | 254 | 1916 | drs. A. Voorwinden, drs. C. Agterhof (emeritus, gaat niet meer voor) | 's-Gravenhage | HSV[bron?] | [117] | ||
Groningen | Jeruzalemkerk, Maranathakerk, De Hoeksteen | 1932 | 1893 | drs. R. Bikker, drs. W.C. van Slooten, drs. H.M. van der Vegt (emeritus) | Groningen | NGK & GKv | Volledige samenwerking met NGK sinds 2003. | [117] | |
Haamstede | Ontmoetingskerk | 111 | 1956 | vacant, M. Dijkstra (bijzondere dienst), A.G. Boogaard (emeritus) | Middelburg | NBV[bron?] | [117] | ||
Haarlem-Goede Herderkerk | Goede Herderkerk | 404 | 1893 | M.P. Hofland, J.K.C. Kronenberg (emeritus, gaat niet meer voor) | Haarlem | In 2003 ontstaan door samenvoeging van Haarlem-Centrum (1893), en Haarlem-Noord (1928). | [117] | ||
Haarlem-Het Open Huis | Het Open Huis | 146 | 2016 | evangelist D. van Beek | Haarlem | [117] | |||
Hardenberg | Sjaloomkerk | 237 | 1892 | D.A. Brienen | Hoogeveen | Tot 2009 vestigingsplaats Lutten. | [117] | ||
Harderwijk | De Zaaier | 539 | 1900 | W.N. Middelkoop, drs. B. Reinders (emeritus) | Amersfoort | HSV[bron?] | [117] | ||
Harlingen | De Haven | 44 | 1893 | vacant | Leeuwarden | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2012. | [117] | |
Hasselt | Sporthal De Prinsenhof, De Koningshof | 375 | 1936 | vacant, J. Germs (emeritus, gaat niet meer voor) | Zwolle | GKv | [117] | ||
Hattem | De Veste | 64 | 1961 | vacant | Zwolle | NGK & GKv | [117] | ||
Heerde | Rehobothkerk | 342 | 1948 | vacant, G. van de Groep (emeritus) | Zwolle | HSV[bron?] | [117] | ||
Hengelo | De Morgenster | 168 | 1955 | drs. L.G. Compagnie (NGK), R.R. Roth (GKv), D.P. Verdouw (emeritus) | Apeldoorn | NGK & GKv | [117] | ||
's-Hertogenbosch | Toevluchtkerk | 99 | 1972 | vacant, drs. W. Steenbergen (emeritus, gaat niet meer voor) | Utrecht | HSV[bron?] | [117] | ||
Hillegom | Open Hof | 116 | 1921 | evangelist S.J.C. Parmentier | Haarlem | [117] | |||
Hilversum | Kompas, De Schuilhof | 437 | 2014 | G. Oosterhuis (GKv), drs. H.Raveling, drs. W. van 't Spijker (bijzondere dienst), prof. dr. J.W. Maris (emeritus) | Amsterdam | NBV[bron?] | GKv | In 2014 ontstaan door samenvoeging van Hilversum-Centrum (1907), en Hilversum-Oost (1951). Volledige samenwerking met GKv sinds 2014. | [117] |
Hoofddorp | De Graankorrel | 345 | 1994 | drs. N. Vennik | Haarlem | [117] | |||
Hoogeveen | Centrumkerk, Ichthuskerk | 1175 | 1904 | drs. L van Dalen, drs. J.W. Moolhuizen, dr. J. van 't Spijker (bijzondere dienst), drs. R. Hol (emeritus, gaat niet meer voor), drs. R. van de Kamp (emeritus) | Hoogeveen | NGK | [117] | ||
Hoorn | Behoort kerkelijk onder Broek op Langedijk. | [117] | |||||||
Huizen | 178 | 1932 | drs. C. de Jong, D. Quant (emeritus) | Amsterdam | HSV[bron?] | GKv | [117] | ||
IJmuiden | Petrakerk | 108 | 1910 | S. de Bruine (GKv) | Haarlem | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2004. | [117] | |
Kampen | Eben-Haëzerkerk | 428 | 1893 | drs. A. Hakvoort | Zwolle | NGK & GKv | [117] | ||
Kantens | 108 | 2007 | vacant, P.C. de Lange (emeritus, gaat niet meer voor) | Groningen | [117] | ||||
Katwijk aan Zee | Bethelkerk | 404 | 1944 | vacant | 's-Gravenhage | SV[bron?] | [117] | ||
Kerkwerve | Pniëlkerk | 327 | 1958 | drs. A.D. Fokkema, drs. G.J. Capellen (emeritus) | Middelburg | SV[bron?] | [117] | ||
Kornhorn | 302 | 1903 | vacant | Groningen | [117] | ||||
Leerdam | 263 | 1915 | drs. J. van Walsem | Utrecht | HSV | [117][127] | |||
Leeuwarden | Bethelkerk | 856 | 1893 | drs. H. Carlier, drs. M.B. Visser, C.A. den Hertog (emeritus) | Leeuwarden | GKv | [117] | ||
Leiden | Opstandingskerk | 362 | 1904 | drs. A.J. van der Toorn, drs. W.M. den Hertog (bijzondere dienst), J. Groenleer (emeritus), prof.dr. G.C. den Hertog (emeritus) | 's-Gravenhage | GKv | [117] | ||
Lelystad | Het Anker | 301 | 1975 | drs. S.P. Roosendaal, A. Broersma (emeritus) | Zwolle | NGK | [117] | ||
Lisse | Veldhorststraatkerk, Het Witte Kerkje, Salvatori | 217 | 1897 | A.C.N. Geertsma (GKv) | Haarlem | NGK & GKv | Volledige samenwerking met NGK en GKv sinds 2005. | [117] | |
Maarssen | De Hoeksteen | 213 | 1908 | drs. C. Brouwer | Utrecht | [117] | |||
Maassluis | Bethelkerk | 100 | 1893 | drs. M. Bot | Rotterdam | HSV | [117][128] | ||
Meerkerk | 363 | 1926 | drs. W.E. Klaver, K. Hoefnagel (emeritus) | Utrecht | SV[bron?] | [117] | |||
Meppel | De Hoeksteen | 189 | 1921 | vacant, J.J. Lof (emeritus) | Hoogeveen | [117] | |||
Middelburg | Gasthuiskerk | 522 | 1936 | E.B. Renkema | Middelburg | NBV[bron?] | GKv | [117] | |
Middelharnis | 451 | 1931 | vacant, prof.dr. A. Baars (emeritus), P. den Butter (emeritus), drs. G.R. Procee (emeritus) | Rotterdam | SV[bron?] | [117] | |||
Midwolda | Crux Ancora Vitae | 68 | 1895 | vacant | Groningen | HSV[bron?] | [117] | ||
Mijdrecht | De Wegwijzer | 158 | 1954 | vacant, G. Vos (emeritus) | Amsterdam | [117] | |||
Mussel | De Ark | 618 | 1913 | vacant | Groningen | GKv | [117] | ||
Naarden | 66 | 1943 | vacant, J. Bos (emeritus), A.K. Wallet (emeritus) | Amsterdam | SV | [117][129] | |||
Nieuw-Vennep | De Fontein | 301 | 1895 | drs. D.J. van Vliet | Haarlem | HSV | [117][130] | ||
Nieuwe Pekela | 294 | 1910 | drs. J.R. Bulten | Groningen | HSV[bron?] | [117] | |||
Nieuwegein | De Rank | 96 | 1984 | F.H. Blokhuis (NGK), drs. H.J. Boersma (GKv), K.T. de Jonge (emeritus) | Utrecht | NGK & GKv | Volledige samenwerking met NGK en GKv sinds 2022. | [117] | |
Nieuweroord/Nieuw-Balinge | 139 | 1907 | drs. C. Cornet | Hoogeveen | HSV[bron?] | [117] | |||
Nieuwkoop | 192 | 1917 | vacant, A. van de Weerd (emeritus) | 's-Gravenhage | SV[bron?] | [117] | |||
Nieuwpoort | 245 | 1899 | drs. G.J. Post, M. van der Sluys (emeritus) | Rotterdam | SV[bron?] | [117] | |||
Nijkerk | De Kandelaar | 298 | 1958 | drs. J.J.G. den Boer | Amersfoort | HSV | [117][131] | ||
Nijmegen | De Boskapel | 142 | 1937 | dr. C.C. den Hertog | Apeldoorn | NBV[bron?] | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2010. | [117] |
Noordeloos | Rehoboth | 587 | 1836 | vacant, R. Kok (emeritus) | Utrecht | HSV[bron?] | [117] | ||
Noordscheschut | 365 | 1957 | vacant, drs. J.G. Kortleven (emeritus), J. Sijtsma (emeritus) | Hoogeveen | [117] | ||||
Nunspeet | Dorpskerk, Oenenburgkerk | 1094 | 1936 | P.D.J. Buijs, drs. M. Visser (bijzondere dienst), drs. B. de Graaf (emeritus) | Amersfoort | HSV[bron?] | [117] | ||
Nunspeet-Ichthus | Driestwegkerk | 653 | 2016 | J.G. Schenau | Amersfoort | HSV[bron?] | [117] | ||
Onstwedde | 357 | 1912 | vacant | Groningen | HSV[bron?] | [117] | |||
Opperdoes | 326 | 1902 | drs. P.A. Kok, H. de Graaf (emeritus) | Haarlem | HSV[bron?] | [117] | |||
Oud-Beijerland | Gedachteniskerk | 557 | 1895 | vacant, dr. J.W. van Pelt (emeritus) | Rotterdam | HSV | [117][132] | ||
Oud-Vossemeer | 136 | 1946 | vacant | Middelburg | SV | [117][133] | |||
Ouderkerk aan de Amstel | Elimkerk | 268 | 1923 | W.J. van Gent | Amsterdam | SV | [117][134] | ||
Papendrecht | Elimkerk | 523 | 1912 | vacant, S. Otten (emeritus) | Dordrecht | [117] | |||
Poederoijen | 96 | 1943 | vacant | Dordrecht | SV[bron?] | [117] | |||
Purmerend | De Schuilplaats | 140 | 1973 | dr. N.C. Smits | Amsterdam | [117] | |||
Putten | De Hoeksteen | 264 | 1961 | drs. T. Wijnsma | Amersfoort | HSV[bron?] | [117] | ||
Renswoude | 't Podium | 496 | 2012 | vacant, drs. J.M.J. Kieviet (emeritus) | Utrecht | [117] | |||
Ridderkerk | Elimkerk | 132 | 1962 | vacant, J. van Dijken (emeritus), H. van den Heuvel (emeritus) | Rotterdam | HSV | [117][135] | ||
Rijnsaterwoude | 88 | 1906 | vacant | 's-Gravenhage | [117] | ||||
Rijnsburg | Eben-Haëzerkerk | 431 | 1911 | drs. L.A. den Butter, prof.dr. T.M. Hofman (emeritus), C. Westerink (emeritus) | 's-Gravenhage | [117] | |||
Rotterdam-Alexanderpolder | Alexanderkerk | 182 | 2003 | B. van Zuijlekom (NGK), drs. E.J. van der Linde (bijzondere dienst) | Rotterdam | NGK | Volledige samenwerking met NGK sinds 2003. | [117] | |
Rotterdam-Centrum | Rehobothkerk | 76 | 1892 | vacant, J. Manni (emeritus) | Rotterdam | [117] | |||
Rotterdam-Charlois (ICF) | De Swaef | 262 | 1945 | drs. C.H. Legemaate, D.J. van Vuuren (emeritus) | Rotterdam | [117] | |||
Rotterdam-Kralingen | Jeruzalemkerk | 260 | 1980 | drs. A.J.T. Ruis | Rotterdam | SV[bron?] | In 1930 opgericht als Gereformeerde Gemeente in Hersteld Verband, in 1980 aangesloten bij de CGK. | [117][136] | |
Rotterdam-Oost/Capelle aan de IJssel | Ontmoetingskerk | 282 | 1955 | drs. L.J. Koopman, drs. G. van 't Spijker (emeritus, gaat niet meer voor) | Rotterdam | HSV | GKv | [117][137] | |
Rotterdam-Zuid | Nebokerk | 132 | 1926 | vacant, drs. G.J. Bruijn (GKv; bijzondere dienst), R.J. Stolper (GKv; bijzondere dienst), drs. W.P. de Groot (emeritus) | Rotterdam | NBV[bron?] | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2013. | [117] |
Rozenburg | Adventskerk | 126 | 1908 | vacant, R.J. Blok (GKv; emeritus; gaat niet meer voor), drs. G.L. Born (emeritus; gaat niet meer voor) | Rotterdam | NBV[bron?] | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2017. | [117] |
Sassenheim | Havenkerk | 140 | 1924 | vacant | Haarlem | NBV[bron?] | [117] | ||
Scherpenzeel | De Breehoek | 611 | 1996 | drs. A. van de Bovekamp | Amersfoort | NBV[bron?] | [117] | ||
Siegerswoude-De Wilp | Elim | 214 | 1960 | D. van der Zwaag | Leeuwarden | [117] | |||
Sliedrecht (Beth-El) | Beth-El kerk | 1286 | 1894 | Dordrecht | SV | [117][138] | |||
Sliedrecht (Eben-Haëzer) | Eben-Haëzerkerk | 357 | 1962 | H. Peet, W.W. Nijdam (emeritus), J.W. Schoonderwoerd (emeritus) | Dordrecht | HSV | [117][139] | ||
Sneek | 227 | 1906 | G. Bruinsma (GKv), B. Witzier (emeritus) | Leeuwarden | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2007. | [117] | ||
Soest | 142 | 1923 | drs. J.L. de Jong, W. Kok (emeritus; gaat niet meer voor) | Amersfoort | HSV[bron?] | [117] | |||
Spijkenisse | De Ark | 168 | 1967 | drs. J. van den Os | Rotterdam | HSV[bron?] | [117] | ||
Sint Jansklooster | 168 | 1952 | vacant, prof.dr. M.J. Kater (bijzondere dienst) | Zwolle | HSV[bron?] | [117] | |||
Stadskanaal | De Lichtbron | 202 | 1954 | A.J. van Zuijlekom (GKv) | Groningen | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2018. | [117] | |
Steenwijk | Eben Haëzerkerk | 151 | 1893 | K. Jonkman | Hoogeveen | GKv | [117] | ||
Surhuisterveen | De Regenboog | 285 | 1980 | drs. A. Dorst | Leeuwarden | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2018. | [117] | |
Thesinge | 80 | 1940 | vacant | Groningen | [117] | ||||
Tholen | 43 | 1946 | vacant, A. den Boer (emeritus) | Middelburg | SV[bron?] | [117] | |||
Ulrum | Eben-Haëzer | 122 | 1895 | drs. A. Veuger | Groningen | HSV | [117][140] | ||
Urk (Eben-Haëzer) | Eben-Haëzerkerk | 1672 | 1894 | A. van Heteren, drs. A.C. Uitslag | Zwolle | SV[bron?] | [117] | ||
Urk (Ichthus) | Ichthuskerk | 1940 | 2005 | drs. R. de Jong, H.K. Sok | Zwolle | HSV | [117][141] | ||
Urk (Maranatha) | Maranathakerk, De Schuilplaats, Immanuelkerk | 3573 | 1976 | drs. W.A. Capellen, H. Polinder, drs. J. van Vulpen, C. Bos (emeritus), J. Brons (emeritus; gaat niet meer voor), H. Korving (emeritus), J. Westerink (emeritus) | Zwolle | SV[bron?] | [117] | ||
Utrecht-Centrum | Singelkerk | 192 | 1892 | drs. M. Bergsma | Utrecht | NBV[bron?] | NGK & GKv | [117] | |
Utrecht-West | Mattheüskerk | 463 | 1948 | drs. D.J.T. Hoogenboom, drs. J.A. de Kok, drs. J.H. Bonhof (bijzondere dienst) | Utrecht | HSV | [117][142] | ||
Veendam-Wildervank | De Kandelaar | 127 | 1912 | vacant | Groningen | NBV[bron?] | GKv | Volledige samenwerking met GKv sinds 2010. | [117] |
Veenendaal (Bethel) | Bethelkerk | 1910 | 1896 | L.C. Buijs, drs. J.C. Wessels (bijzondere dienst), dr. C.W. Buijs (emeritus; gaat niet meer voor) | Amersfoort | [117] | |||
Veenendaal (Pniël) | Pniëlkerk | 1180 | 1956 | drs. H.M. Mulder, drs. F.W. van der Rhee, drs. P.L.D. Visser (bijzondere dienst), H.H. Klomp (emeritus) | Amersfoort | HSV | [117][143] | ||
Veenwouden/Feanwâlden | 83 | 1930 | dr. D.J. Steensma | Leeuwarden | GKv | [117] | |||
Vianen | 115 | 1928 | vacant | Utrecht | SV[bron?] | [117] | |||
Vlaardingen | Eben-Haëzerkerk | 248 | 1908 | C.J. Droger, W. van Sorge (emeritus; gaat niet meer voor), A. Stehouwer (emeritus) | Rotterdam | HSV[bron?] | [117] | ||
Werkendam | Rehoboth | 553 | 1911 | drs. D. Bos | Dordrecht | SV[bron?] | [117] | ||
Winschoten | De Rank | 245 | 1962 | G. Huisman | Groningen | [117] | |||
Woerden | Rehobothkerk | 283 | 1893 | dr. A. Jansen | Utrecht | GKv | Volledige samenwerking met GKv. | [117] | |
Zaamslag | 180 | 1912 | drs. S.M. Buth, H.H. de Haan (emeritus) | Middelburg | SV[bron?] | [117] | |||
Zaandam | 123 | 1893 | evangelist H.M. Veurink, drs. A.G. van der Heijden (bijzondere dienst), P.J. van Dam (emeritus( | Amsterdam | [117] | ||||
Zeewolde | Maranathakerk | 150 | 1995 | J.W. Wüllschleger | Amersfoort | [117] | |||
Zeist | 124 | 1896 | drs. J. Hoefnagel | Utrecht | HSV & SV | [117][144] | |||
Zierikzee | 798 | 1836 | J. van Langevelde, drs. C.J. van den Boogert (emeritus), H.J.Th. Velema (emeritus) | Middelburg | HSV[bron?] | [117] | |||
Zoetermeer | Het Lichtbaken | 276 | 1980 | drs. M. Biewenga (NGK), vacant (CGK), drs. A. Mak, prof.dr. H.G.L. Peels (bijzondere dienst), G. Drayer (emeritus), drs. A.P. van Langevelde (emeritus) | 's-Gravenhage | NGK | Volledige samenwerking met NGK sinds 2022. | [117] | |
Zuidlaren | 264 | 1982 | vacant | Groningen | [117] | ||||
Zutphen | De Bron | 222 | 1914 | vacant, drs. W. de Bruin (bijzondere dienst) | Apeldoorn | GKv | [117] | ||
Zwaagwesteinde/De Westereen | Rehobothkerk | 298 | 1916 | drs. A.A.L. Aalderink | Leeuwarden | [117] | |||
Zwijndrecht | Rehobothkerk | 358 | 1918 | J. Breman | Dordrecht | HSV[bron?] | GKv | [117] | |
Zwolle | Noorderkerk, Verrijzeniskerk, Zuiderhof | 4811 | 1895 | H.C. Mijnders, drs. W.J. Plantinga, prof.dr. H.J. Selderhuis (bijzondere dienst), A. Hilbers (emeritus; gaat niet meer voor), A. van der Veer (emeritus) | Zwolle | NGK & GKv | [117] |
Plaats | Naam kerkgebouw | Jaar van ontstaan | Jaar van opheffing | Bijzonderheden | Bron(nen) |
---|---|---|---|---|---|
Alblasserdam | 1967 | 2021 | [145] | ||
Bussum | 1904 | 2004 | Samengegaan met de kerk van Huizen. | [117][146] | |
Lutjegast | 1947 | 2009 | [147] | ||
Nieuw-Amsterdam | 1895 | 2018 | [148] | ||
Oosterbeek | 1932 | 2003 | Samengegaan met de kerk van Bennekom. Van 2003 tot 2021 was er nog wel een preekplaats in Oosterbeek. | [149] | |
Rotterdam-West | 1926 | 2009 | [150] | ||
Schiedam | De Hoeksteen | 1894 | 2019 | Formeel opgeheven per 31 december 2018; laatste dienst op 3 januari 2019. | [151] |
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.