Er namen 60 atleten deel afkomstig uit 22 landen, terwijl de enige Estse deelnemer op dit onderdeel, Reinhold Saulmann, was ingeschreven maar niet van start ging op de 100 m. Geen enkel land had meer dan 4 lopers, wat suggereert dat limiet van het maximaal aantal deelnemers was verlaagd nadat in 1908 en 1920 nog maximaal 12 atleten per land konden deelnemen.
Het was de zesde keer dat het onderdeel van de 100 m werd georganiseerd op de Olympische Spelen, nadat het in 1896 voor de eerste keer werd georganiseerd. Geen van de medaillewinnaars van Spelen van 1912 trad aan op de Spelen van 1920. Opmerkelijke deelnemers waren Charley Paddock uit de Verenigde Staten, de winnaar van het onderdeel op de Intergeallieerde Spelen van 1919 en favoriet voor de olympische titel, diens landgenoot Loren Murchison, die Paddock had verslagen in de Amerikaanse olympische selectieproeven, en Harry Edward uit Groot-Brittannië.
Egypte, Luxemburg, Monaco, Nieuw-Zeeland, Spanje en Zwitserland waren voor het eerst vertegenwoordigd op dit onderdeel. De nieuwe natie Tsjecho-Slowakije verscheen ook voor de eerste keer, hoewel Bohemen eerder afzonderlijk had deelgenomen. Voor het eerst deed Hongarije niet mee (als gevolg van het feit dat het niet was uitgenodigd op deze Spelen na de Eerste Wereldoorlog), waardoor de Verenigde Staten het enige land waren dat op elk van de eerste zes Olympische 100 meter-onderdelen voor mannen aantrad.
Anders dan bij de Spelen van 1908 en 1912, toen er drie rondes waren, werd dit onderdeel in 1920 verdeeld in vier rondes: de reeksen, de kwarfinales, de halve finales en de finale. Er waren twaalf reeksen van elks vier tot zes deelnemers. De beste twee van iedere reeks stootten door naar de kwartfinale. De 24 kwartfinalisten werden weerom verdeeld in vijf reeksen van vier of vijf deelnemers. Opnieuw stootten de twee beste deelnemers door naar de halve finales. In de halve finales waren er twee reeksen van telkens vijf deelnemers. De beste drie deelnemers traden aan in de finale, waaraan zes atleten deelnamen.
Dit waren de geldende wereld- en olympische records voorafgaand aan de Olympische Zomerspelen van 1920:
Halverwege lag de Amerikaan Jackson Scholz aan de leiding, maar hij viel terug in de tweede helft van de wedstrijd. Paddock won met een halve meter voorsprong op Kirksey, op korte afstand gevolgd door Edward. Sprint voor de vierde en vijfde plaats was zeer nipt. Aanvankelijk kende de jury de vierde plaats toe aan Ali-Khan, maar later werd duidelijk dat Scholz vierde was geëindigd.
Dit was het enige officieel erkende wereldrecord in 1920, al hadden minstens vier atleten op dat moment reeds een officieuse tijd van 10,5 s. laten noteren.