Loading AI tools
Nederlandse wet op het terrein van sociale zekerheid Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is een Nederlandse wet die op 1 januari 2015 in werking getreden is. Het is de opvolger van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) die in 2007 was ingevoerd. Wmo 2015 vormt een onderdeel van het stelsel van Zorg en Welzijn, dat verder bestaat uit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Jeugdwet.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 | ||||
---|---|---|---|---|
Citeertitel | Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 | |||
Titel | Wet van 9 juli 2014, houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang | |||
Afkorting | Wmo 2015 | |||
Soort regeling | Wet in formele zin | |||
Toepassingsgebied | Nederland | |||
Rechtsgebied | Gezondheidsrecht en farmaceutisch recht | |||
Status | Geldend | |||
Goedkeuring en inwerkingtreding | ||||
Ingediend op | 13 januari 2014 | |||
Aangenomen door | Tweede Kamer op 24 april 2014; Eerste Kamer op 8 juli 2014 | |||
Ondertekend op | 9 juli 2014 | |||
Gepubliceerd op | 18 juli 2014 | |||
Gepubliceerd in | Stb. 2014, 280 | |||
In werking getreden op | 19 juli 2014 | |||
Geschiedenis | ||||
Wijzigingen | Externe lijst | |||
Lees online | ||||
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 | ||||
|
Vanaf 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorzien gemeenten in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.
Wmo 2015 is een onderdeel van de hervorming van de langdurige zorg per 1 januari 2015. Met de Wmo 2015 wordt de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning aangepast aan de veranderende eisen van - en omstandigheden binnen de maatschappij. Mensen willen zo lang mogelijk thuis kunnen wonen, de regie op hun eigen leven behouden en niet eenzaam zijn. De overheid wil de mogelijkheden tot het bieden van passende ondersteuning aan mensen in de eigen leefomgeving door het sociale netwerk of met behulp van gemeentelijke voorzieningen in de nabijheid beter benutten. Hiervoor is belangrijk dat mensen met beperkingen zoveel mogelijk in staat worden gesteld op gelijke voet te participeren en deel te nemen aan het dagelijkse leven. Gemeenten hebben de opdracht de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving.
Wmo 2015 biedt niet alleen aan gemeenten, maar ook aan (eigen initiatieven van) inwoners om ondersteuning dicht bij mensen in buurten, wijken en dorpen te organiseren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij bij de uitvoering van het beleid actief samenwerken met zorgverzekeraars, zorgaanbieders en andere betrokkenen in buurten, wijken en dorpen, zoals huisartsen. Belangrijke aandachtsgebieden vormen hierbij de werkzaamheden van de wijkverpleegkundige en het bieden van thuisverpleging en een gezamenlijke inzet op preventie ter bevordering van de gezondheid en het welzijn van mensen.
In Wmo 2015 zijn kaders opgenomen waaraan het gemeentelijke beleidsplan ten minste moet voldoen. De lokale beleidsruimte is daarmee ingekaderd en voorzien van waarborgen waaraan inwoners het lokale beleid en voorzieningenniveau kunnen toetsen. Het beleidsplan moet erin voorzien dat het college van burgemeester en wethouders de sociale samenhang en de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking bevordert.
Binnen Wmo 2015 wordt van gemeenten verwacht dat op lokaal niveau een verdere uitwerking wordt gegeven aan het uitgangspunt van de VN-conventie inzake rechten van personen met een handicap en daarmee een bijdrage leveren aan het realiseren van een inclusieve samenleving. Tevens moet het beleidsplan erin voorzien dat het college beleid voert waarmee de leefbaarheid wordt bevorderd en in dat kader huiselijk geweld wordt voorkomen en bestreden. Daarnaast dient de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers expliciet onderdeel uit te maken van het lokale beleidsplan.
Van gemeenten wordt een actieve inzet verwacht op het gebied van preventie en vroegsignalering om te voorkomen dat mensen aangewezen raken op (zwaardere) vormen van langdurige, maatschappelijke ondersteuning. Voor mensen die maatschappelijke ondersteuning behoeven, kan het gemeentebestuur ervoor kiezen algemene voorzieningen aan te bieden. In het lokale beleidsplan kan hieraan uitwerking worden gegeven. Voor mensen die op maatschappelijke ondersteuning zijn aangewezen en hierin zelf niet kunnen voorzien, ook niet met behulp van gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, dient het college te voorzien in een maatwerkvoorziening.
Bij algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen wordt uitgegaan van de volgende resultaatsgebieden:
De in de wet vastgelegde verplichting voor het college tot het onder omstandigheden verstrekken van een maatwerkvoorziening verschilt qua zekerheid voor de cliënt niet van de bedoeling van de compensatieplicht in de Wmo 2007. De resultaatsverplichting van de Wmo 2015 heeft weliswaar een andere opzet en vormgeving dan de Wmo 2007, maar verplicht het college onverminderd om voor mensen met een beperking zodanig maatwerk te realiseren dat – net als onder de werking van de compensatieplicht – sprake is van een passende bijdrage aan de redzaamheid en participatie van betrokkene. Met als verschil dat de resultaatsverplichting van de Wmo 2015 ziet op de gehele breedte van de wet, terwijl de compensatieplicht in de Wmo 2007 betrekking had op een viertal expliciet genoemde resultaten.[1]
Verpleging en verzorging voor volwassenen vormen geen onderdeel van de Wmo 2015. Verpleging is bijvoorbeeld wondverzorging, het toedienen van injecties, toediening van medicijnen en stomazorg. Bij verzorging gaat het bijvoorbeeld om hulp bij het aan- en uitkleden, het wassen en douchen en de verzorging van de huid. Dit wordt vaak hulp bij 'algemene dagelijkse levensverrichtingen' genoemd (ADL). Voor mensen die hun hele leven zorg nodig zullen hebben, vallen verpleging en verzorging onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Het gaat om intensieve zorg waarvoor een Wlz-indicatie nodig is. Zonder een Wlz-indicatie valt eventueel noodzakelijke verpleging en verzorging onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). Samen met de huisartsenzorg en eventueel andere eerstelijnszorg (zoals de specialist ouderengeneeskunde) moet deze ‘zorg in de wijk’ erop gericht zijn om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen, ondanks ouderdom of beperking. Daarmee wordt duurdere zorg voorkomen, zoals ziekenhuisopnames of intensieve zorg uit hoofde van de Wlz.
De extramurale verpleging en behandeling zoals die plaatsvond onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is vanaf 1 januari 2015 overgegaan naar de Wlz (langdurige verpleging en behandeling) en Zvw (kortstondig). De overige extramurale zorg (individuele begeleiding, dagbesteding en verzorging van mensen met een verstandelijke beperking en/of psychische aandoening) kwam per 1 januari 2015 onder de werking van de Wmo 2015. In de jaren voor 2015 is bij zorgkantoren en bij zorgaanbieders veel expertise over de extramurale zorg opgebouwd. Het is de vraag of en zo ja welke opgebouwde expertise de gemeenten en hun zorgaanbieders hebben overgenomen. Met name gaat het daarbij om specifieke aandoeningen bij mensen met zintuiglijke problemen en mensen met niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Deze doelgroepen vragen specifieke kennis die niet elke zorgaanbieder in huis heeft. De huidige aanbieders van deze specifieke begeleiding werken in grote regio`s, vaak provincie-overstijgend. Hoe deze inkoop van kennis bij gemeenten gaat, is nog onduidelijk.
AWBZ indicatie tot 2015: | In 2015 overgeheveld naar: | Nieuwe indicaties bij: | Zorgtoewijzing: |
Begeleiding individueel | Wmo 2015 | Gemeente | Gemeente |
Begeleiding groep (dagbesteding) | Wmo 2015 | Gemeente | Gemeente |
Behandeling | Lichamelijke beperking, psychogeriatrische aandoening (bijvoorbeeld dementie), verstandelijke beperking: Wlz | CIZ | Zorgkantoor |
Zintuiglijke beperking: Wlz | Behandelaar | Zorgverzekeraar | |
Tolkvoorziening | Vergoeding reeds afgeschaft in 2012 [2] | ||
Logeren | Psychische aandoening: Wmo 2015 | Gemeente | Gemeente |
Verzorging | Zvw (wijkverpleging) | Wijkverpleegkundige | Zorgverzekeraar |
Psychische aandoening en verstandelijke beperking: Wmo 2015 | Gemeente | Gemeente | |
Verpleging | Zvw (wijkverpleging) | Wijkverpleegkundige | Zorgverzekeraar |
Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie. Het college stelt dat aanbod aan algemene voorzieningen vast op basis van een door de gemeenteraad vastgesteld beleidsplan. In dat plan staat het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning.
Algemene voorzieningen zijn bijvoorbeeld lokaal vervoer en het verbeteren van de toegankelijkheid van gebouwen en voorzieningen. Andere meer specifieke en op inwoners afgestemde algemene voorzieningen zijn een klussendienst, een was- en strijkservice, een maaltijdvoorziening, ondersteuning bij het doen van boodschappen, sociaal vervoer, informele buurtzorg en sociaal culturele voorzieningen.
Er is slechts sprake van een algemene voorziening in de zin van de wet als de gemeente contracten heeft met aanbieders voor deze voorziening en klanten niet tegen het volle tarief een overeenkomst hoeft te sluiten met zo'n aanbieder. De financiële haalbaarheid van een algemene voorziening voor een cliënt moet door het college onderzocht worden.[5]
Het Wmo-loket of het sociale wijkteam van de gemeente geeft informatie over algemene voorzieningen en helpt bij het indienen van de aanvraag. Alvorens informatie te verstrekken, hoort het Wmo-loket of het sociale wijkteam de cliënt te wijzen op zijn recht om zich te laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntenondersteuner.
Het college verstrekt een algemene voorziening bij besluit.
Een individuele voorziening kan niet geheel of gedeeltelijk door het college aan een aanvrager worden onthouden op grond van zijn inkomen of vermogen. Onthouden zou leiden tot een door niet door de wetgever gewenst inkomensbeleid.[6]
Op het besluit tot toekenning van een voorziening(en) is het bestuursprocesrecht van toepassing. Dat houdt in dat tegen het besluit bezwaar en beroep mogelijk is.
Onder het mom van ‘bureaucratische rompslomp’ beperken, werken steeds meer gemeenten ‘beschikkingsarm’. Wanneer een gemeente zonder beschikking werkt, volstaat een verwijsbrief van de huisarts of medisch specialist bijvoorbeeld om zorg in natura te ontvangen. Volgens Per Saldo heeft dit als voordeel dat geen weken gewacht hoeft te worden op een formele beschikking om de benodigde zorg te ontvangen. Nadeel van beschikkingsarm indiceren is dat er wel een formele beschikking nodig is om bezwaar te maken. Veel gemeenten geven aan dat er alsnog een beschikking verstrekt kan worden. Maar volgens belangenvereniging Per Saldo werpt dit toch weer een extra drempel op voor zorgvragers om bezwaar aan te tekenen. Per Saldo vindt het zorgelijk dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de initiatieven om beschikkingsarm te indiceren ondersteunt en als voorbeeld voor andere gemeenten uitdraagt.[7]
In de situatie dat algemene voorzieningen onvoldoende zijn om te voorzien in de behoeften van een huishouden, kan bij de gemeente een beroep worden gedaan op een maatwerkvoorziening.
Een ingezetene van Nederland komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor zover hij in verband met een beperking (lichamelijke handicap) niet
voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie. Een maatwerkvoorziening is daarbij een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer.
De Wmo 2015 kent een van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afwijkende procedure. De procedure begint met een melding aan de gemeente van een mogelijke behoefte aan zorg. Na zo'n melding volgt een integraal onderzoek door de gemeente. Na het uitbrengen van een rapportage over het onderzoek door de gemeente, kan de zorgbehoevende bij de gemeente een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening.
Uit een berekening van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat in 2016 iets meer dan 1 miljoen Nederlanders gebruik maakten van een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015. Dit is 6,2 procent van alle Nederlanders.[8]
De procedure tot het verkrijgen van een maatwerkvoorziening begint met een melding. Die melding kan mondeling, schriftelijk en digitaal aan de gemeente verzonden worden (meestal het Wmo-loket). De melding kan niet alleen door de zorgbehoevende gedaan worden, maar door een ieder die denkt dat iemand maatschappelijke ondersteuning nodig heeft (zorgaanbieder, huishoudelijke hulp, ambtenaar, arts, familieleden, buren, etc.).
Om de eenzaamheid onder ouderen te bestrijden, gaan gemeenten actief op zoek naar eenzame ouderen.[9]
Het onderzoek van de gemeente in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning omvat wat wel een keukentafelgesprek wordt genoemd. Soms vindt echter een gesprek plaats per telefoon.[10] Alvorens het gesprek aan te gaan, hoort de gemeente de cliënt te wijzen op het recht zich te laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntenondersteuner.
Binnen zes weken na ontvangst van de melding onderzoekt de gemeente:
De resultaten van het onderzoek naar de zorgbehoeften zendt de gemeente aan de cliënt. De rapportage bevat niet alleen een overzicht van de geconstateerde behoeften, maar geeft ook inzicht in de wijze waarop de gemeente denkt in de behoeften van de cliënt te kunnen voorzien.
Op basis van de rapportage van het onderzoek vraagt de cliënt een maatwerkvoorziening aan bij de gemeente. Mocht de rapportage niet volledig de behoeften aan ondersteuning weergeven of zijn de voorzieningen zoals beschreven door de gemeente onvoldoende, dan is het aan te bevelen om dat bij de aanvraag te vermelden.
Indien de gemeente niet binnen zes weken na ontvangst van de melding een rapportage uitbrengt, kan rechtstreeks bij de gemeente een maatwerkvoorziening worden aangevraagd.
Stichting De Ombudsman wees er in 2014 op dat, afhankelijk van de hoogte van het inkomen en het aantal voorzieningen dat in gebruik is, het in sommige gevallen voordeliger kan zijn om zelf een (tweedehands) voorziening aan te schaffen in plaats van het betalen van de eigen bijdrage. Zo bespaart men zich bovendien de aanvraag- en verantwoordingsprocedure.[14]
In het rapport dat de gemeente uitbrengt over het onderzoek naar aanleiding van de melding, is een overzicht opgenomen van de kosten die de gemeente denkt te maken voor de afzonderlijke voorzieningen. Daarnaast wordt inzicht gegeven in de maximale eigen bijdrage. Voordat een aanvraag wordt ingediend, heeft de cliënt de mogelijkheid om financieel af te wegen welke voorzieningen wel en welke niet aangevraagd worden.
In de aanvraag geeft de cliënt aan van welke voorzieningen hij gebruik wenst te maken, alsmede in welke vorm hij de maatwerkvoorziening verstrekt wenst te zien, dat is zorg in natura, een persoonsgebonden budget (pgb) of een combinatie van beide.
Als de cliënt kiest voor zorg in natura krijgt de cliënt de zorg, de begeleiding, de hulp of de voorzieningen die de cliënt nodig heeft via een instelling of leverancier die een contract heeft met de gemeente. Voorbeelden zijn een zorgaanbieder, een centrum voor dagopvang of een leverancier van revalidatiehulpmiddelen.
De gemeenteraad legt in een verordening vast
Op 17 mei 2017 bevestigde de Centrale Raad van Beroep dat colleges van burgemeester en wethouders daartoe niet bevoegd zijn.[15]
Alvorens een pgb te verstrekken, onderzoekt het college de schuldenlast van de cliënt. Indien een cliënt geen duidelijkheid kan verschaffen over zijn schuldenlast en de wijze waarop de schulden zijn afgelost, zal in de regel geen pgb worden toegekend (er bestaat immers het risico van beslaglegging op het pgb door een schuldeiser).[16]
Met het persoonsgebonden budget dat de cliënt van de gemeente krijgt, regelt de cliënt zelf zijn zorg, begeleiding, hulp en/of voorzieningen. De cliënt moet zelf op zoek naar zorgverleners of voorzieningen, is zelf verantwoordelijk voor een goed beheer van het pgb en is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van zorg met de kwaliteit die nodig is.
Cliënt sluit met elke afzonderlijke zorgverlener een zorgovereenkomst af. In de zorgovereenkomst legt de cliënt de afspraken vast die hij maakt met zijn zorgverlener, zoals de tijden waarop de zorg verleend wordt en wat daarvoor betaald. De betalingen lopen via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) die het door de gemeente te verstrekken pgb-budget in beheer heeft. De SVB kent vier verschillende modelzorgovereenkomsten. Het gebruik van deze modelzorgovereenkomsten is verplicht:
De gemeente is gehouden om binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag een besluit te nemen. Doet de gemeente dat niet, dan kan de gemeente in gebreke worden gesteld. Na de ingebrekestelling heeft het college twee weken de tijd om alsnog een besluit te nemen. Doet het college dat niet, dan begint een dwangsom te lopen (tot maximaal €1.260). Na die twee weken kan de aanvrager zich ook tot de bestuursrechter wenden met het verzoek om de gemeente op te dragen een besluit op de aanvraag te nemen.
Op het besluit tot toekenning of afwijzing van een voorziening(en) is het bestuursprocesrecht van toepassing. Dat houdt in dat tegen het besluit bezwaar en beroep mogelijk is. In de volgende alinea's wordt een overzicht gegeven van uitspraken van rechtbanken en de Centrale Raad van Beroep.
In Wmo 2015 is geen afdwingbare verplichting tot het verlenen van zorg voor personen die onderdeel uitmaken van het sociale netwerk -inclusief familie- van de cliënt die maatschappelijke ondersteuning behoeft.
Indien direct zorg nodig is en de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de cliënt niet afgewacht kan worden, dient dit vermeld te worden bij de melding. Het college is gehouden na deze melding onverwijld een besluit te nemen tot het al of niet verstrekken van een tijdelijke maatwerkvoorziening. Indien de gemeente niet onverwijld of onvoldoende tegemoetkomt aan het verzoek, kan bij de gemeente een bezwaarschrift worden ingediend en gelijktijdig bij de bestuursrechter een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Ook de behoefte aan kortlopende zorg na bijvoorbeeld een ziekenhuisopname kan op deze manier geregeld worden (melding en verzoek om noodmaatregel).
Het opleggen van een eigen bijdrage op grond van de Wmo 2015 is een besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.[33]
Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij het bepalen wat de eigen bijdrage voor een algemene voorziening is. De hoogte van de eigen bijdrage voor de afzonderlijke algemene voorzieningen wordt bij verordening vastgesteld door de gemeenteraad, delegatie aan het college is niet toegestaan.[5]
Een bijdrage mag echter niet hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening. Gemeenten hebben er belang bij om een algemene voorziening laagdrempelig te houden om de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen te beperken.
De eigen bijdrage wordt veelal betaald aan de aanbieder van de voorziening. Er zijn echter ook gemeenten die er voor kiezen om de eigen bijdrage zelf te innen.
Bij gemeentelijke verordening kon tot 2019 worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor het afnemen van een maatwerkvoorziening. Op 1 januari 2019 is de eerdere bepaling voor een eigen bijdrage uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vervangen door een abonnementstarief van € 17,50 per vier weken (2024: € 20,60 per maand) voor het totale huishouden.[34] Doordat de eigen bijdragen dan niet langer afhankelijk zijn van enerzijds de totale kosten van de voorzieningen en anderzijds totaalinkomen en vermogen van een huishouden, kunnen uitvoeringskosten en administratieve lasten fors omlaag. Gemeenten houden de mogelijkheid om lagere eigen bijdragen vast te stellen. Om de vereenvoudiging en verlaging te financieren wordt 145 miljoen euro in het Gemeentefonds gestort. Dit bedrag is echter onvoldoende om de mindere opbrengst van de eigen bijdragen te dekken. Het resterende deel dient binnen de gemeentelijke begrotingen gevonden te worden.
Vanaf 2020 blijft de verantwoordelijkheid voor de inning van het abonnement waarschijnlijk bij het CAK.[35]
De Rijksoverheid onderneemt stappen tegen enkele gemeenten die bij de beoordeling van zelfredzaamheid en 'eigen kracht' de financiële draagkracht van cliënten betrekken, omdat de Rijksoverheid dit in strijd acht met de wet.[36]
De regering is van plan het vaste abonnementstarief per 1 januari 2026 af te schaffen.[37][38]
De vaststelling en de inning van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt verzorgd door het CAK. Het peiljaar voor het vaststellen van het inkomen is dat van 2 jaar geleden. Mocht het inkomen de laatste 2 jaar gedaald zijn dan kan aan het CAK verzocht worden de eigen bijdrage aan te passen aan de huidige inkomenspositie. De hoogte van de eigen bijdrage wordt door het CAK bepaald op basis van de door de gemeente verstrekte informatie over de totale kosten van de voorzieningen in een kalenderjaar.
De uitbetalingen bij een persoonsgebonden budget worden verricht door de Sociale Verzekeringsbank. Indien een cliënt in een kalenderjaar minder afneemt dan in het persoonsgebonden budget staat aangegeven, kunnen er problemen ontstaan. Het CAK weet niet dat er minder afgenomen wordt en gaat een eigen bijdrage innen voor voorzieningen die niet afgenomen zijn/worden. Mocht zich een dergelijke situatie zich voordoen, dan dient onmiddellijk de gemeente geïnformeerd te worden met het verzoek om de hoogte van het persoonsgebonden budget aan te passen en dit aan het CAK door te geven.
De gemeente is niet alleen integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van het beleid en uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning, maar ook voor het toezicht op de uitvoering en de handhaving (zoals vastgelegd in een door de gemeenteraad vast te stellen verordening). Het contracteren van aanbieders die de maatschappelijke ondersteuning feitelijk leveren, en de keuzes die de gemeente daarin maakt, is cruciaal. Daarbij vormen de landelijk te ontwikkelen kwaliteitsstandaarden voor de maatschappelijke ondersteuning een belangrijk kader. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kan door gemeenten worden betrokken voor de advisering over de inrichting van het gemeentelijk toezicht.
Ingevolge de Wmo 2015 wijst het college personen aan die voor het toezicht op de naleving van de wet verantwoordelijk zijn. Na de aanwijzing is deze persoon toezichthouder in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tot zijn bevoegdheid hoort het inwinnen van inlichtingen en het inzien van cliëntendossiers bij zorgaanbieders. In een aantal gemeenten is aan de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) gevraagd het toezicht uit voeren. Indien een gemeentelijke toezichthouder een rapport uitbrengt, is het aan het college om hieraan maatregelen te verbinden.
Voor de Wmo 2015 zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor een juiste uitvoering van de wettelijke verplichtingen en het toezicht daarop. De gemeenteraad controleert het college op de uitvoering van de taken (horizontale verantwoording) en krijgt daarbij de hulp van de gemeentelijke rekenkamer, burgerpannel of lokale ombudsman. Het college moet zich naar de gemeenteraad verantwoorden over het gevoerde beleid en de resultaten in de uitvoering.
De Wet revitalisering generiek toezicht (Wrgt), die 1 oktober 2012 in werking is getreden, voorziet in een vereenvoudiging van het stelsel van interbestuurlijk toezicht en in het zo veel als mogelijk concentreren van dat stelsel in de Provinciewet en de Gemeentewet. Die wet gaat uit van het vertrouwen in een bestuurslaag en van een deugdelijke horizontale verantwoording van gemeentebestuur aan de gemeenteraad.
Indien nodig, kan de toezichthouder (dat is voor het terrein van de maatschappelijke ondersteuning de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) handelend optreden indien een gemeente een medebewindstaak verwaarloost of een besluit neemt dat in strijd is met het recht of het algemeen belang. Daadwerkelijk ingrijpen vindt niet eerder plaats dan nadat daar de nodige stappen aan vooraf zijn gegaan.
De regering verwacht dat gemeenten via de Wmo 2015 de zorg flexibel kunnen verstrekken en een grotere inzet van mantelzorgers en vrijwilligers kunnen realiseren. De verwachting is dat de kosten voor de zorg teruggedrongen kunnen worden. De regering verstrekt de gemeenten geen gelabeld budget. Er vindt een storting plaats in het gemeentefonds. Eventuele tekorten bij de uitvoering van de Wmo 2015 zullen door de gemeenten zelf gedragen moeten worden.
Blijkens een publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek gaven gemeenten in 2015 12,7 miljard euro uit aan maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg. Van de 13,8 die de gemeenten in 2015 voor deze taken ontvingen, hielden zij samen bijna 1,2 miljard euro over.[39]
Het totaal aan baten en lasten van de Nederlandse gemeenten bedraagt in 2018 57,9 miljard euro (voorlopige cijfers). Van dit bedrag besteden gemeenten 23,3 miljard binnen het sociale domein.[40] Daarbij zijn de volgende baten en lasten begroot:
Taakveld | baten | lasten | saldo | toelichting |
Totaal sociaal domein | 6.981 | 23.277 | −16.296 | |
Algemene voorzieningen incl. wijkteams | 161 | 2.936 | −2.775 | Algemene voorzieningen en kosten wijkteams |
Inkomensregelingen | 6.138 | 7.951 | −1.813 | Alle inkomens- en bijstandsvoorzieningen |
Participatie | 179 | 3.281 | −3.102 | Maatschappelijke participatie niet gericht op doorstroming naar arbeidsmarkt, alsmede op arbeid gerichte participatie- en re-integratievoorzieningen |
Maatwerkvoorzieningen (Wmo) | 43 | 622 | −579 | Materiële voorzieningen om zelfstandig te kunnen functioneren voor mensen met fysieke beperkingen |
Maatwerkdienstverlening 18+ | 257 | 2.859 | −2.602 | Dienstverlening aan individuele cliënten met een beperking (fysiek/psychisch), die zelfstandig wonen |
Maatwerkdienstverlening 18− | 99 | 2.935 | −2.836 | Jeugdhulp als individuele voorziening |
Geëscaleerde zorg 18+ | 87 | 2.142 | −2.055 | Alle opvang- en beschermd wonen voorzieningen |
Geëscaleerde zorg 18− | 17 | 550 | −532 | Opvang en verbeteren van veiligheid van kinderen en jeugdigen |
De oude Wmo verving de Welzijnswet 1994, de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Bij de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel Wmo zijn er aanzienlijke veranderingen in het wetsontwerp doorgevoerd: de mogelijkheid te kiezen voor een persoonsgebonden budget, en de compensatieplicht.
In het eerste jaar van de oude Wmo is veel onrust ontstaan onder thuiszorgorganisaties. Ze constateerden dat veel gemeenten vooral de goedkopere alfahulp indiceerden. Bij de aanbesteding die voorafging aan de invoering van de Wmo hadden de thuiszorginstellingen daar niet op gerekend met als gevolg dreigende ontslagen van hoger opgeleid personeel en tekort aan alfahulpen. Veel gemeenten hebben hierop nieuwe afspraken gemaakt met de thuisorganisaties waarmee zij contracten hadden afgesloten. Deze afspraken hebben veelal de vorm van overgangsregelingen.
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.