Moedernegotie
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De moedernegotie (moeder van alle handel) was de handel met de landen rond de Oostzee die door kooplieden uit Amsterdam vanaf de Late Middeleeuwen werd gedreven. Deze handel vormde de voornaamste bron van de welvaart in Amsterdam, waardoor de stad zich kon ontwikkelen van een weinig belangrijke plaats tot het economische centrum van Holland en de stapelplaats van Europa. De lucratieve Oostzeehandel legde de basis voor de Gouden Eeuw van de Nederlandse republiek.[1]
De handel met de landen rond de Oostzee, vooral Polen, Oost-Pruisen en Lijfland, was zeer succesvol omdat de Hanzesteden zich vooral richtten op luxegoederen, terwijl de handelaars uit Amsterdam dat met name deden op bulkgoederen zoals graan en hout. Het kapitaal dat men met de Oostzeevaart had verdiend werd later deels geïnvesteerd in het ontwikkelen van de scheepvaart naar Oost-Indië.
Geografische aspecten speelden een rol, enerzijds de gunstige ligging van Amsterdam op een kruispunt van oost-west- en noord-zuid routes, anderzijds de uitstekende verbinding met een groot Duits achterland via de Rijn. Nederlandse handelaren verscheepten wijn en zout uit Frankrijk en Portugal naar de landen rond de Oostzee en keerden terug met vooral graan, Zweeds kruit, hout, ijzer en wapens, maar ook vele andere goederen die voor een deel weer naar landen rond de Middellandse Zee werden vervoerd.
Uit de Deense registers van de Sonttol, de tol die geheven werd op schepen die door de Sont voeren (de zeestraat tussen de Noordzee en de Oostzee), blijkt dat in 1497 al meer dan de helft van de schepen uit Holland afkomstig was. Per jaar voeren 300 tot 400 Hollandse schepen naar de Oostzee en terug. Rond 1530 hadden de Hollanders meer dan 400 grote handelsschepen in de vaart, meer dan de Engelsen en Fransen gezamenlijk. Amsterdam ontwikkelde zich hiermee in de 16e eeuw tot de centrale graanmarkt van Europa. In 1636 werd een raming gemaakt van de Europese invoer in Amsterdam. Hieruit bleek dat meer dan de helft van de in Amsterdam aangevoerde producten afkomstig was uit de Oostzeeregio.[1]
De fluit was het voornaamste scheepstype waarmee de Oostzeehandel bedreven werd. Dit schip, speciaal voor de Oostzeehandel ontworpen, had een bol ruim en een smal scheepsdek. Daardoor kon er in verhouding veel lading mee vervoerd worden en behoefde er minder Sonttol betaald te worden. Deze tol werd vastgesteld aan de hand van de breedte van het dek.[2]