Immigratie in Nederland
Nederland / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De immigratie in Nederland betreft het zich vestigen van mensen binnen de landsgrenzen van de Nederlandse Staat.
Al voor er een staat was, werden de gebieden van de Nederlanden duizenden jaren lang steeds weer bevolkt door landverhuizers. Iedereen in Nederland stamt, als men maar lang genoeg in de geschiedenis teruggaat, uiteindelijk af van immigranten. De immigratie was vroeger vaak massaal, in de vorm van het binnenvallen van hele volksstammen.
In de zestiende eeuw was er een burgeroorlog tussen protestanten en katholieken. De protestanten stichtten in de Noordelijke Nederlanden een eigen republiek, de Verenigde Provinciën. Tienduizenden geloofsgenoten vluchtten van het zuiden naar het noorden toe. Later kwamen daar Joden bij en Franse hugenoten. Al deze immigranten droegen veel bij aan de welvaart van de Republiek. In de loop van de zeventiende en achttiende eeuw trokken ook een half miljoen "Duitse"[1] en Oost-Europese werkkrachten naar het welvarende land.
In de negentiende eeuw verarmde Nederland en er was weinig (arbeids)immigratie. In de twintigste eeuw namen immigratie en emigratie geleidelijk steeds sterker toe. Dat kwam door een proces van globalisering: mensen werden rijker, reizen werd goedkoper en sneller, internationale handel en vervoer stegen in omvang en in de verschillende landen begonnen de culturen naar elkaar toe te groeien. Dat gold vooral voor de westerse landen onderling. De meeste migratie naar en uit Nederland bestond en bestaat uit vele miljoenen westerse migranten. De rest van de wereld werd in de globalisering betrokken en zo kwamen ook mensen met een meer afwijkende cultuur naar Nederland. Die kleinere immigratiestroom heeft meestal meer aandacht gekregen, naast, ten dele daarmee overlappende, immigratiegolven van oorlogsvluchtelingen.
In 1914 vluchtten tijdens de Eerste Wereldoorlog een miljoen Belgen naar Nederland die meestal weer snel terugkeerden. In de jaren dertig probeerden Duitse Joden er een veilig heenkomen te zoeken maar werden vaak geweigerd of zelfs opgespoord en teruggestuurd, de dood tegemoet. Uit schaamte hierover werd na de Tweede Wereldoorlog het asielrecht verbeterd. Tussen 1946 en 1962 immigreerden zo'n vierhonderdduizend mensen uit Nederlands-Indië toen dat het onafhankelijke Indonesië werd.
Tussen 1960 en 1974 groeide de economie zo hard dat er buiten Europa een 150.000 gastarbeiders werden geworven voor de industrie. Vanwege de Eerste Oliecrisis werd die werving beëindigd maar door gezinshereniging, gezinsvorming met een immigrerende partner en een natuurlijke bevolkingsaanwas zouden de aantallen Turken en Marokkanen blijven toenemen, groepen die economisch sterk getroffen werden door de Tweede Oliecrisis. In 1974 leidde de onafhankelijkheid van Suriname tot een immigratie van uiteindelijk een kwart miljoen. In de jaren negentig waren er door oorlogen en hongersnoden grote golven asielzoekers, die zouden leiden tot de vestiging van ruim 120.000 asielmigranten en in hetzelfde decennium kwam een groeiende arbeidsmigratie uit Oost-Europa op gang. Tegelijkertijd verbeterden het opleidingsniveau en de werkgelegenheid van Surinamers, Turken en Marokkanen aanzienlijk. Door de Wet Cohen daalde na 2000 de asielmigratie sterk. Hetzelfde gold voor de gezinsvorming, door strengere maatregelen van Rita Verdonk in 2004, samenvallend met een daling van de geboortecijfers onder Turken en Marokkanen. Na 2005 daalden de misdaadcijfers met een derde, ook onder migrantengroepen. Deze ontwikkelingen vielen samen met een groei in populariteit van politieke bewegingen die uitgesproken negatief tegenover immigratie staan, zoals eerst de LPF en later de PVV.