Geschiedenis van de waanzin in de zeventiende en achttiende eeuw
boek van Michel Foucault / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Geschiedenis van de waanzin in de zeventiende en achttiende eeuw is het proefschrift van Michel Foucault dat in 1961 verscheen. Het is het eerste boek waardoor hij bekend werd. Het is oorspronkelijk uitgegeven onder de titel Folie et déraison. Histoire de la folie à l'âge Classique en in 1975 naar het Nederlands vertaald.
Het dateert uit de periode dat de machtsproblematiek bij Foucault nog niet centraal stond. Het thema macht is in zijn vroege werk al wel impliciet aanwezig. Hij hanteert daarbij een specifiek machtsbegrip, de macht opgevat als uitsluiting.[1] Egide Berns stelt dat uit dit werk ook zijn genealogische stijl, een onderzoek van onze geschiedenis, blijkt.[2] In Folie et déraison gaat Foucault aan de hand van een onderzoek op zoek naar datgene wat in deze geschiedenis uitgestoten werd: de waanzinnige. Zelf noemt Foucault het een archeologische methode.
Foucault onderzoekt er de geschiedenis van de waanzin. Hij gaat op zoek naar de vooronderstellingen van waaruit een bepaalde samenleving tegen het fenomeen waanzin aankijkt. Hij beperkt zich tot de 'klassieke tijd' waarmee hij de zeventiende en achttiende eeuw bedoelt, in Frankrijk de periode van het absolutisme. Zijn probleem was dat hij een neutrale taal nodig had, zo vrij mogelijk van wetenschappelijke termen en van sociale of morele voorkeur, zodat hij de afstand waarmee de moderne mens zich beschermd tegen de waanzin kon overbruggen. Tegelijkertijd wilde hij een open taal waarin de beslissende woorden waarmee wij de waarheid van waanzin en rede formuleren, een plaats hadden zonder verraad te plegen. Foucault stelt dat hij uit alle regels en methoden er slechts één gebruikt heeft die hij omschrijft met een citaat uit een tekst van René Char en waarin volgens hem de meest dringende en tevens de meest terughoudende definitie van de waarheid te lezen valt:
Ik nam van de dingen de illusie, die zij voortbrengen om zich tegen ons te beschermen, en liet hun het deel dat ze voor ons gereed houden.[3]
Later gaf Foucault zelf als kritiek op zijn dissertatie dat hij hier in zijn geschiedschrijving nog uitging van een eenheidservaring van de waanzin. Weliswaar van een collectieve, de wijze waarop men in een bepaald tijdvak met waanzin omging en deze definieerde, zonder zich daarvan bewust te zijn.