Geschiedenis van de Nederlandse zeevisserij
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Geschiedenis van de Nederlandse zeevisserij beschrijft de ontwikkeling van de zeevisserij en de toepassing ervan de eeuwen door. In toenmalige gewesten als Holland, Zeeland en landsdelen als Groningen en de Waddeneilanden vonden zekere vormen van zeevisserij plaats. Die gewesten, landsdelen en eilanden bleven na 1813, toen Nederland zich als natie had gevestigd, daarvan als provincies deel uitmaken. De verschillende soorten zeevisserij die binnen deze voormalige gewesten en landsdelen werden bedreven en die met name werden uitgeoefend in de Noordzee, in de voormalige Zuiderzee − het latere IJsselmeer − en in de Waddenzee, bleven in Nederland overeind.
Vanaf de zestiende eeuw, toen de zeevisserij − met name die op haring − een duidelijke structuur had gekregen, werd de haringvisserij omschreven als Groote Visscherij. Daarentegen werd destijds voor de jacht op walvissen de betiteling Kleine Visscherij gehanteerd, hoewel het daarbij juist ging om prooien die zeer omvangrijk waren. Iets dergelijks werd aangetroffen bij een zeventiende-eeuws, zwaarwichtig Collegie van de Groote Visscherij,[noten 1][1] een instelling die het gehele scala van de vleetvisserij op haring beheerde en reguleerde en die een kustvisserij op andere vissoorten typeerde als Kleine Visscherij.