Frans criminoloog (1877-1966) Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
Edmond Locard (Saint-Chamond 18 december 1877 – Caluire-et-Cuire 04 mei 1966) was een Frans pionier in het forensisch onderzoek. Zijn "principe van Locard" is bekend in heel de wereld: "Every contact leaves a trace" (elk contact laat een spoor achter). Zo kernachtig schreef Locard het zelf nooit, maar wel: "La vérité est que nul ne peut agir avec l'intensité que suppose l'action criminelle sans laisser des marques multiples de son passage (...) Tantôt le malfaiteur a laissé sur les lieux les marques de son passage, tantôt, par une action inverse, il a emporté sur son corps ou sur ses vetements les indices de son séjour ou son geste"[1](De waarheid is dat niemand kan handelen met de intensiteit die een criminele daad behoeft zonder meerdere sporen van zijn aanwezigheid achter te laten (...) de misdadiger laat ofwel sporen na van zijn aanwezigheid, ofwel - door een omgekeerde actie - neemt hij op zijn lichaam of zijn klederen sporen mee van zijn verblijf of zijn handelingen).
Edmond Locard was de zoon van natuurkundige, malacalogist en geoloog Arnould Locard (1841-1904) en Marie Gibert de Sennevières (1854-1932). Tijdens zijn jeugd bleek hij een uitstekend student te zijn. Hij haalde zijn baccalaureaat op 17-jarige leeftijd en studeerde vervolgens geneeskunde, rechten en psychologie. Tijdens zijn studie geneeskunde overleed zijn leermeester, orthopedisch chirurg Ollier, waardoor hij genoodzaakt was een andere richting aan zijn studie te geven. Hij vond een nieuwe leermeester in Alexandre Laccassagne (1843-1924), professor gerechtelijke geneeskunde aan de universiteit te Lyon. In 1902 haalde hij zijn doctoraat in die specialiteit, waarna hij verbonden bleef aan het laboratorium van Laccassagne. Deze gaf Locard een niet onaanzienlijk deel taken met betrekking tot de criminalistiek, aanvankelijk vooral omtrent het probleem van de identificatie van recidivisten. Locard nam hiervoor contact op met tal van internationale experts en bezocht ook hun diensten, onder andere die van Bertillon (Parijs), Reiss (Lausanne), Gross (Graz) en Vucetich (Buenos Aires). Zijn uitgebreide talenkennis - hij beheerste naar verluidt 11 talen - was hierbij uiteraard een groot pluspunt. In januari 1910 stichtte hij het politielaboratorium in Lyon, waar hij zowel het naar Bertillon genoemde systeem ter identificatie van van misdrijven verdachte personen, Bertillonage, als de dactyloscopie toepaste, maar al snel de nadruk legde op die laatste techniek. Hij bleef het diensthoofd van dit laboratorium tot in 1951, alleen onderbroken door de periode van de Eerste Wereldoorlog waarin hij cryptograaf voor het Franse leger was. Hij publiceerde voortdurend in vaktijdschriften en schreef ook tientallen boeken, waaronder het zevendelige werk Traité de criminalistique, dat beschouwd mag worden als de eerste forensische encyclopedie. Veel van zijn werken werden vertaald voor publicatie in de hele wereld.[2][3]
Le XVII° siècle médico-judiciaire, Lyon, 1902
Crimes de sang et crimes d'amour au XVII° siecle, Lyon, 1903
Les services actuels d'identification et la fiche internationale, Lyon, 1906
L'identification des récidivistes, Paris, 1909
La poroscopie (procédé nouveau d'identification des criminels par les traces des orifices sudoripares), Lyon, 1913
Laboratoires de police et instruction criminelle, Lyon, 1913
L'oeuvre d'Alphonse Bertillon, Lyon, 1914
La Police,ce qu'elle est, ce qu'elle devrait être, Paris, 1919
Les méthodes scientifiques dans l'enquête judiciaire (discours de réception), Lyon, 1919
L'enquête criminelle et les méthodes scientifiques, Paris, 1920
Manuel de Technique Policière (Enquête criminelle), Paris, 1923
Instructions pour les recherches techniques dans les enquetes criminelles, (met Petisne, Gabriel), Lyon, 1924
Policiers de roman et de laboratoire, Paris, 1924
Le crime et les criminels, Paris, 1925
L'enquête criminelle et les méthodes scientifiques, Paris, 1925
Les faux sur découpage, Louvain, 1927
L'imitation typographique, Lyon, 1929
Die Kriminaluntersuchung und ihre wissenschaftlichen methoden, Berlin, 1930
L'écriture de main gauche, Lyon, 1930
L'histoire de la dactyloscopie, Lyon, 1930
Ecole Internationale de détectives et de reporters spécialisés (Criminalistique), Fontenay-aux-Roses, 1931
Ecole Internationale de détectives et de reporters spécialisés (Pratique - Enquête), Fontenay-aux-Roses, 1931
Traité de criminalistique, tome premier: Les empreintes et les traces dans l'enquête criminelle (première partie), Lyon, 1931
Traité de criminalistique, tome deuxième: Les empreintes et les traces dans l'enquête criminelle (deuxième et troisième parties), Lyon, 1931
Traité de criminalistique, tome troisième: Les preuves de l'identité (première partie), Lyon, 1932
Contes Apaches, Lyon, 1933
Le Maquillage, Lyon, 1933
L'enquête criminelle et les méthodes scientifiques, Paris, 1933
Présence ou culpabilité (La portée de la preuve indiciale), Lyon, 1933
Traité de criminalistique, tome quatrième: Les preuves de l'identité (deuxième partie), Lyon, 1933
La police et les méthodes scientifiques, Paris, 1934
Traité de criminalistique, tome cinquième: L'expertise des documents écrits (première partie), Lyon, 1935
La criminalistique (à l'usage des gens du monde et des auteurs de romans policiers), Lyon, 1937
Traité de criminalistique, tome sixième: L'expertise des documents écrits (seconde partie) Les correspondances secrètes - Les falsifications, Lyon, 1937
Manuel de Technique Policière, Paris, 1939
Traité de criminalistique, tome septième: L'enquête criminelle, Lyon, 1940
Confidences (Souvenirs d'un policier), Lyon, 1942
Manuel du philatéliste, Paris, 1942
Peut-on correspondre avec l'au dela?, Lyon, 1945
Evolution in psychology of poisoners, Paris, 1947
Manuel de Technique Policière, Paris, 1948
Le Portrait Parlé (Méthode signalétique a l'usage des policiers et des gendarmes), Lyon, 1949
Confidences (Souvenirs d'un policier), Lyon, 1951
La défense contre le crime, Paris, 1951
Le crime inutile (Affaire Caserio), Paris, 1954
Le magistrat assassiné (Affaire Fualdès), Paris, 1954
Trois causes célèbres (Le Fiancé de la Guillotine, La piquere mortelle, Le crime inutile), (avec Mure, André), Paris, 1954
Trois causes célèbres (Trahison atomique, Mata Hari, La Maison des horeurs) (avec Mure, André), Paris, 1954
La Machine Infernale, Paris, 1955
La vie au laboratoire de Police, Paris, 1956
L'affaire Gouffé (la malle de Millery), Paris, 1956
Les cambriolages simulés, Paris, 1956
Les empreintes d'animaux, Paris, 1956
L'utilisation des poussières, Paris, 1956
Mémoires d'un criminologiste, Paris, 1958
Les faux en écriture et leur expertise, Paris, 1959