De grote mogendheden, zoals Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Rusland, waren in de 18e en 19e eeuw politiek en militair toonaangevend. Kleinere mogendheden namen de militaire kledij en uitrusting die in deze machtige staten gedragen werd over. Typische voorbeelden hiervan zijn de van oorsprong Oost-Europese dolman en attila, die in vrijwel alle West-Europese legers werden ingevoerd bij bereden artillerie en huzarenregimenten.
De dolman is een korte jas met lange mouwen en is aan de voorzijde vaak verfraaid met tressen,[noot 1] die een knoop-en-lus sluiting vormen. De jas is verder versierd met bijv. passement, knopen, koorden, galon[noot 2] of soutache[noot 3], soms van zilver- of gouddraad. De motieven zijn vaak ontleend aan de versieringen van Hongaarse en Kroatische magnatenkostuums uit de 16e eeuw. De kleuren van de stof en versiering verschilden per regiment.
Bij de heroprichting van het Korps Rijdende Artillerie in 1814 was de dolman die in de jaren daarvoor een vast deel was geworden van het rijderstenue, ingeruild voor de rokjas.[4] In 1842 werd de dolman opnieuw ingevoerd voor militairen van de rijdende artillerie.
In 1912 werd de dolman vervangen door het grijsgroene standaardtenue,[10] en worden de gele en gouden dolman alleen nog gedragen als onderdeel van het ceremoniële tenue van militairen van de rijdende artillerie, en de blauwe dolman als "Bijzonder Gelegenheidstenue (BGLT)".[6][11]:p8-5[12][13]
Tressen zijn knoop-en-lus sluitingen waaraan siervlechtwerk is aangebracht. Een sluiting bestaande uit een knoop en een lus waar hij doorheen gaat wordt gebruikt om de voorkant van een kledingstuk vast te maken. Door siervlechtwerk aan de knoop en lus te maken wordt het ook een opvallend detail. Tressen zijn een decoratief detail sinds de 17e eeuw toen ze werden gebruikt in militaire uniformen in Oost-Europa en de Balkan. Later werden ze werden steeds uitgebreider en dienden soms ook als extra bescherming tegen sabelhouwen. Ze werden ook gemaakt van goud- of zilverdraad.[1]
Galon is lint of band van textiel waarmee kledingstukken, vooral uniformen, of andere voorwerpen als versiering zijn afgezet. Wanneer galon is gemaakt van goud- of zilverdraad spreekt men van goudgalon resp. zilvergalon.[2][3]
Het "groot tenue" was het imposante uniform dat gedragen werd bij gevechtsacties, parades en gala’s en bestond uit opvallende kleurrijke en rijk versierde imposante kleding en hoofddeksel. Het "klein tenue" was eenvoudiger en werd gedragen tijdens dienst op de kazerne of in bivak en buiten diensttijd.
De termen raakten na de Tweede Wereldoorlog in onbruik.