Bij zijn vader kreeg hij de eerste muziekles voor solfège en verschillende blaasinstrumenten (cornet, fluit en hobo) en piano. Hij bewerkte stukken van klassieke componisten voor fluit, cornet en klarinet. Op jeugdige leeftijd werd hij al muzikale directeur van het lyzeum van Badajoz. In 1842 vertrok hij naar Madrid en studeerde verder aan het Real Conservatorio Superior de Música de Madridpiano bij Pedro Albéniz y Basanta.
In 1847 was hij met anderen medeoprichter van een theatergezelschap, die vooral scenische muziek uitvoerde. Zijn eerste eigen compositie was de zarzuela andaluza La venta del puerto o Juanillo el contrabandista werd 1847 geïntroduceerd. In 1851 was hij naast Joaquín Gaztambide Garbayo, Francisco Asenjo Barbieri, Rafael Hernando Palomar, José Inzenga Castallanos en anderen medeoprichter van de Sociedad Artística Musical, die het promoten van de zarzuela als authentiek Spaanse cultuur als doel had. Maar later distantieerde hij zich meer en meer van dit gezelschap. In 1856 ging zijn zarzuela El postillón de la Rioja in première. Hij voltooide 88 zarzuelas en schreef verschillende jota's.
In 1856 wisselde hij samen met Joaquín Gaztambide y Garbayo ook aan het Teatro de la Zarzuela en werd met hem dirigent van het Orquesta del Teatro de la Zarzuela. In 1860 werd hij dirigent van het Orquesta del Teatro Real de Madrid, die ook de toen beroemde tenoren Roberto Stagno (1840-1897) en Enrico Tamberlick (1820-1889) begeleidde.
Werken voor orkest
Rondeña
Werken voor banda (harmonieorkest)
Salve Marinera, hymne van de Spaanse marine
El Sitio de Zaragoza, fantasía sobre temas militares
Toneelwerken
18661866 y 1867, revista (revue), 2 actes (samen met: Luis Vicente Arche (1815-1879)) - libretto: José María Gutiérrez de Alba