Arnold Moonen
Nederlands dichter (1644-1711) / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Arnold Moonen werd op 22 juli 1644 in Zwolle geboren. Volgens de toen nog geldende Juliaanse kalender was dat 12 juli. Deze oudste zoon van Isaak Moonen (1600-1685) en Anneken Arends had twee broers: Abraham (1646-?) en Isaak (1648-?) en twee zussen: Eeletien (1639-?) en Lubbetien (1651-?). Vader Isaak woonde in 1676 als burgerluitenant in de Roggestraat in Zwolle.
Arnold Moonen gaat in zijn geboortestad naar de Latijnse school van rector Johannes Kok, die later hoogleraar in Leiden wordt. Vervolgens gaat Arnold studeren en uiteindelijk sluit hij zijn theologische studie af in Groningen in 1668. Arnold Moonen verblijft vervolgens een tijd in Holland, waar hij contacten legt met o.a. G. Brandt en J. van den Vondel. Een jaar lang is hij huisleraar in Den Haag bij griffier Fagel. In 1671 bezoekt hij meer dan eens de stokoude dichter Vondel, die in Moonens Album Amicorum de spreuk Dulces ante omnia Musae dateert met 1671. Over de Herderszang die Moonen had geschreven ter gelegenheid van de bruiloft van Vollenhove oordeelt Vondel “dat die rustigh was” en “staen moght tegen de Ouden”. Deze mededeling komt van Moonen zelf en keert terug in Brandts biografie van Vondel. Uiteindelijk keert Arnold Moonen terug naar Overijssel: hij doet zijn intrede als predikant in Hardenberg op 23 september 1674. In Deventer, lange tijd de woonplaats van Moonen, is een straat naar hem vernoemd.[1] Over deze stad beschreef hij de geschiedenis in Korte chronyke der stadt Deventer.