goedkeuren

Néerlandais

Étymologie

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Nom commun

goedkeuren \Prononciation ?\ neutre (Indénombrable)

1. Approbation, agrément.

Verbe

goedkeuren transitif

	Présent	Prétérit
ik	keur goed	keurde goed
jij	keurt goed
hij, zij, het	keurt goed
wij	keuren goed	keurden goed
jullie	keuren goed
zij	keuren goed
u	keurt goed	keurde goed
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
hebben	keuren goedd	goedgekeurd

1. Approuver, donner son accord.
   • Gezien en goedgekeurd.

     lu et approuvé.

   • Goedgekeurde flessen.

     Bouteilles bonnes, bouteilles acceptées.

Synonymes

• beamen
• billijken
• bijval
• fiat
• goedkeuring
• toestemmen

Antonymes

• afkeuren
• afwijzen

Apparentés étymologiques

• typegoedkeuring

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par^[1] :

• 100,0 % des Flamands,
• 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

• Pays-Bas : écouter « goedkeuren [Prononciation ?] »

Références

1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]