vergroten

Dutch

Etymology

From groot +‎ ver- -en.

Pronunciation

• Audio:

  (file)

• Rhymes: -oːtən

Verb

vergroten

1. to enlarge
2. to increase

Conjugation

Conjugation of vergroten (weak, prefixed)
infinitive	vergroten
past singular	vergrootte
past participle	vergroot
infinitive	vergroten
gerund	vergroten n
	present tense	past tense
1st person singular	vergroot	vergrootte
2nd person sing. (jij)	vergroot	vergrootte
2nd person sing. (u)	vergroot	vergrootte
2nd person sing. (gij)	vergroot	vergrootte
3rd person singular	vergroot	vergrootte
plural	vergroten	vergrootten
subjunctive sing.1	vergrote	vergrootte
subjunctive plur.1	vergroten	vergrootten
imperative sing.	vergroot
imperative plur.1	vergroot
participles	vergrotend	vergroot
1) Archaic.

Antonyms

• verkleinen

Derived terms

• uitvergroten
• vergrotende trap