verbitteren

Dutch

Etymology

From bitter +‎ ver- -en.

Pronunciation

• Audio:

  (file)

• Rhymes: -ɪtərən

Verb

verbitteren

1. to embitter

Conjugation

Conjugation of verbitteren (weak, prefixed)
infinitive	verbitteren
past singular	verbitterde
past participle	verbitterd
infinitive	verbitteren
gerund	verbitteren n
	present tense	past tense
1st person singular	verbitter	verbitterde
2nd person sing. (jij)	verbittert, verbitter2	verbitterde
2nd person sing. (u)	verbittert	verbitterde
2nd person sing. (gij)	verbittert	verbitterde
3rd person singular	verbittert	verbitterde
plural	verbitteren	verbitterden
subjunctive sing.1	verbittere	verbitterde
subjunctive plur.1	verbitteren	verbitterden
imperative sing.	verbitter
imperative plur.1	verbittert
participles	verbitterend	verbitterd
1) Archaic. 2) In case of inversion.