Etymology 1
From Middle Dutch vāert, from Old Dutch farth, fard, from Proto-West Germanic *fardi, from Proto-Germanic *fardiz. Equivalent to varen (“to travel by boat”) + -t (“verbal noun”).
Noun
vaart f (plural vaarten, diminutive vaartje n)
- trip, voyage (by boat)
- Ze gingen op een vaart langs de Rijn. ― They went on a trip along the Rhine.
- Tijdens de zomermaanden is een vaart op het meer erg populair. ― During the summer months, a voyage on the lake is very popular.
- De vaart naar het tropische eiland was adembenemend. ― The trip to the tropical island was breathtaking.
- speed, momentum, rate
- De auto nam in vaart toe toen hij de heuvel af reed. ― The car increased in speed as it drove down the hill.
- De projecten gaan met grote vaart vooruit. ― The projects are progressing at a rapid rate.
- Zijn enthousiasme gaf het project de nodige vaart. ― His enthusiasm gave the project the necessary momentum.
- canal, waterway
- De vaart was bezaaid met kleurrijke boten. ― The canal was dotted with colorful boats.
- Veel huizen in Amsterdam kijken uit op een vaart. ― Many houses in Amsterdam overlook a canal.
- Dit is een belangrijke vaart voor de lokale handel. ― This is an important waterway for local trade.
- navigation, trade
- De vaart van goederen was essentieel voor de stadseconomie. ― The navigation of goods was essential for the city's economy.
- Met de komst van nieuwe schepen bloeide de vaart op. ― With the arrival of new ships, trade flourished.
- De havenstad heeft altijd een rijke geschiedenis van vaart gehad. ― The port city has always had a rich history of navigation.
Derived terms
- general:
- toponyms:
- hydronyms:
- Achlumervaart
- Arkervaart
- Arumervaart
- Bedelaarsvaart
- Beilervaart
- Berlikumervaart
- Blikvaart
- Bolswardervaart
- Bonkevaart
- Burevaart
- Dedemsvaart
- Dijkvaart
- Dongjumervaart
- Drachtstervaart
- Eemnesservaart
- Eemvaart
- Engelenvaart
- Enservaart
- Espelervaart
- Finkumervaart
- Franekervaart
- Gieterse Vaart
- Haansvaart
- Harlingervaart
- Haulerwijkstervaart
- Helenavaart
- Helomavaart
- Hijumervaart
- Hooivaart
- Houwerzijlstervaart
- Klijnsmavaart
- Koude Vaart
- Kubaardervaart
- Kuikhornstervaart
- Larservaart
- Lathumervaart
- Leistervaart
- Lemstervaart
- Lollumervaart
- Loosduinsevaart
- Luttelgeestervaart
- Lycklamavaart
- Makkumervaart
- Markervaart
- Middenvaart
- Nijlandervaart
- Noorderdijkvaart
- Norgervaart
- Opeindervaart
- Oudkerkstervaart
- Rijstervaart
- Robbevaart
- Rodervaart
- Roptavaart
- 's-Gravelandsevaart
- Sexbierumervaart
- Sminkevaart
- Spookhoekstervaart
- Twickelervaart
- Tzummarumervaart
- Tzummervaart
- Urkervaart
- Valomstervaart
- Vlaardingervaart
- Willemsvaart
- Wirdumervaart
- Witmarsumervaart
- Zandvaart
Etymology 2
See the etymology of the corresponding lemma form.