Corneille (Luik, 3 juli 1922 – Auvers-sur-Oise (Frankrijk), 5 september 2010)) was een Nederlands kunstschilder en lithograaf.
„Ik wilde de motieven die ik hier [in Budapest] vond transponeren in een Universele taal op een universeel plan - 'in puur plastische teekens' met de lyrische inslag die ik reeds bezat [..] Nu voel ik pas de groote sprong die ik maakte sinds verleden jaar, in heel mijn werk is nu zichtbaar de drang naar analyse en vooral naar synthese. Mijn kracht ligt niet in de kleur - in tegenstelling met Karel [Appel] die eerst alles in kleur ziet en dan pas de vormen en lijnen. Mij treft de vorm allereerst - je veux des formes agressives, pointues, heurtées qui reflêtent l'inquiétude dont est fait le fond de mon être [Ik wil agressieve, puntige, geschokte vormen die de onrust weerspiegelen die de basis van mijn wezen is.]”
Bron: Corneille, in een brief, 24 mei 1947 uit Budapest, aan zijn vriend Louis Tiessen.
„En dan Chagall, ook een dichter die geladen is van spleen naar zijn land, Rusland, de huisjes, de boeren, koeien, hanen die hij in een wilde vaart laat tuimelen op zijn doek waarbij hij de vrouwen in hanen verandert, boeren hun hoofden laat verliezen en boerenmeisjes princessenallures laat aannemen.”
Bron: Corneille, in een brief, 15 november 1947 uit Parijs, aan zijn vriend Louis Tiessen.
„Nog dezelfde dag worden wij geconfronteerd met het werk van de Denen, dat wij nog slechts van reproducties kenden. In een groot paviljoen, tegenover het Österport-station hangen de schilderijen van onze vrienden. [..] Een grote blijdschap vervult ons, omdat wij in Denemarken mensen hebben gevonden, die jarenlang en onvermoeid de strijd aanbonden tegen ieder formalisme, en wij waren ook vooral blij omdat wat zij gaven, onze verwachtingen overtrof.”
Met Karel Appel en Constant vormde Corneille de Nederlandse vertegenwoordiging van de Cobra-groep die in november 1948 de Deense kunstenaarskolonie 'Höstudstillingen' bezocht
„De Denen weten, en dat is hun kracht, dat de kunst niet een luxe, maar een logische en natuurlijke uiting van de geest is, en dat zij ieder afzonderlijk slechts een onderdeel uitmaken van de maatschappij, die zij dienen door oprecht te geven wat in hen leeft en in alle mensen leeft, en dit voor een ieder zichtbaar te maken.”
Bron: Corneille, in Reflex 2., pp. 13 + 14, Amsterdam februari 1949
Aanhaling(en): Graham Birtwistle, 'Primitivisme van links: Hellhesten, Cobra en daarna', in Cobra - 40 jaar later / 40 years later, red.; Sdu uitgeverij Den Haag, 1988, p. 42; ISBN 90-12-05914-3
Corneille en andere Nederlandse kunstenaars bezochten de Host-tentoonstelling in Denemarken, eind 1948, ewn schreef zijn verslag in Reflex nr. 2
„In Brussel heb ik met Dotremont zeer goed werk verricht. Vlekken op het papier aangebracht door mij die aanleiding waren tot een tekst van hem (ieder afzonderlijk op een blad). Vier series van zeven gouaches ieder, het worden er zeven - een mystiek getal. Eén heeft hij al in laten lijsten. Deze experimenten moeten wij ook in Holland met onze dichters doen.”
Bron: Corneille, in een brief , 19 april 1949, aan Constant Nieuwenhuijs te Amsterdam
deze manier van samenwerken - populair in de Cobra-kring - werd 'Peinture-mots' genoemd; woord en beeld werden zo in een werk samen vermengd. Dotremont was hier de dichter
„Dwars door Duitsland gaat de reis [naar de andere Cobra-leden, in Denemarken]. Het eerste grensplaatsje brengt ons weer de voorbije oorlogsjaren in herinnering. Op de perrons staan stramme Duitse soldaten met stenguns over de schouder [..] terwijl wij nog napraten over oorlog, wapens en honger. Zwaar gehavende dorpjes flitsen voorbij en dan krijgen wij de grote steden te zien, Bremen en Hamburg. Puinhopen, niets anders dan puinhopen, welk een troosteloze aanblik [..] Als wij later door het landschap met de witte boerderijen rijden, die zo mooi zijn door de strakke gevelversieringen van houtwerk, worden wij op wat vrolijker gedachten gebracht en denken wij weer aan het doel van onze reis. Wij proberen ons Kopenhagen voor te stellen, en over het werk van de Denen werpen wij allerlei veronderstellingen op.”
Bron: Corneille, zijn reisverslag naar de Cobra-mensen in Denemarken, in het tweede nummer van 'Reflex', 1949; het orgaan van de Experimentele Groep - de voorloper van Cobra
„Wij worden verwelkomd door drie in somber zwart geklede gedaanten. Al pratend stappen wij gezamenlijk in de métro. En als wij even later om een feestelijk gedekte tafel zitten, vragen wij ons af hoe wij hier zo plotseling gekomen zijn. Wij voelen ons hier meteen thuis. (Over de hele wereld, waar je ook komt, vormen de schilders één grote familie). Er heerst weldra een gezellige, warme sfeer en dan komen de tongen los. Voor het eerst maken wij kennis met het smörrebröd.”
Bron: Corneille, in het tweede nummer van 'Reflex', 1949; het orgaan van de Experimentele Groep - de voorloper van Cobra
Citaat van Corneille beschrijft hun reis naar Denemarken door het naoorlogse Duitsland. Wat ze daar zagen maakte veel indruk op Karel Appel, Constant Nieuwenhuis en Corneille en zou in hun werk later terugkomen
„Ik kom zojuist terug van een verblijf van ongeveer 20 dagen in Denemarken [..] We hebben goed gewerkt daarginds, we hebben de muren / alle muren die er waren + voorwerpen-kasten-spiegels, flessen-glazen enz. beschilderd van een huis ergens op Jutland. In Malmö hebben we gemeenschappelijk gelithografeerd [..] een waar Indianenfeest rond een steen.”
Aanhaling(en): Willemijn Stokvis, ‘Cobra in Context’, in Cobra - 40 jaar later / 40 years later, red.; Sdu uitgeverij Den Haag, 1988, p. 29; ISBN 90-12-05914-3
Citaat van Corneille geeft een impressie van hoe de Cobra-kunstenaars collectief 'experimenteerden' in beeldtaal, waarin de lands- en taalgrenzen geen enkel probleem vormden
„Terwijl ik voorovergebukt te wandelen liep, zag ik eens een kiezel in beweging. Toen ik nauwkeurig toekeek vond ik een knikker die zich ongelooflijk behendig verderrolde. Waarschijnlijk een geschubd en rond insect, dacht ik. Ik nam het ding gevangen in een lucifersdoosje en bewaarde het dagenlang. [..] ..bleek mijn kiezel gemetamorphoseerd tot een teer en groen insect met lange, fluwelen vleugels. Het leek op een pas ontloken kastanjeknop [..] Bijna onmerkbaar bewoog het beestje zijn haarfijne voelhorens naar het licht. Nooit zal ik het insect van de Tademait vergeten.”
Corneille beschreef zijn verblijf op het Tademait-plateau in de Sahara-woestijn; hij identificeerde zich graag met de vliegende wezens
„Mijn schilderijen hebben aan de bovenzijde vaak een fries van bewegende lijnen. Maar daaronder, in ieder geval daartegenover, is een cirkel. Rood of blauw of groen. [..] voor mij is het een plek van rust. Zoals een plein is in een stad. Daar gaat ook de beweging om heen, die drukte blijft wel maar ze vindt een punt waar ze georganiseerd wordt en een moment vaste vorm krijgt. Die cirkel zet ik er in. Die moet er zijn. Dat moet. Dat is een noodzaak. De rust tegenover de beweging. Dat is een vorm van harmonie.”
Bron: Wim Beeren, 'Signalement van Corneille', in Museumjournaal, serie 7, juli 1961
Ook Hugo Claus onderkende het belang van de 'bal' in het werk van Corneille: '..de geknede, betaste en ongewone bal, zacht hart, koele vrucht, die gekleurd wordt, soms verdeeld, en die aan geen middelpuntvliedende kracht, aan geen wetten gehoorzaamt.'
„[Ik voel me verwant] aan de futuristen die de beweging wilden maar zij wilden alléén de snelheid en de heftigheid, ik wil ook de rust. Misschien lijk ik daarin meer op Mondriaan dan je denkt.”
Bron: Corneille, c. 1960-61;
Aanhaling(en): W.A.L. Beeren, 'Signalement van Corneille', in Museumjournaal, serie 7, juli 1961
Citaat van Corneille schetst het gebied tussen beweging en rust als het favoriete gebied waar hij zich graag bevond - ook in zijn schilderen
„Wij gebruikten alles, hielden van alles. Van kindertekeningen, folklore, tekeningen van krankzinnigen, negermaskers. Van alles wat de kortste afstand had afgelegd tussen aandrift en beeld. Wat zuiver en door de cultuur onbesmet was. Zo wilden wij werken.”
Bron: Corneille, c. 1960-61; 'Signalement van Corneille' in Museumjournaal, serie 7, juli 1961
Citaat van Corneille beschrijft de werkwijze en houding van de Cobra-kunstenaars, c. 1948-52
„De vogel, en dat geldt ook voor mezelf, is degene die altijd op speurtocht is, die 'voedsel' moet zoeken en vinden en degene die alsmaar moet vliegen en niet zonder beweging kan.”
Citaat van Corneille haalt, zoals zo vaak, 'de vogel' aan als zijn grote fascinatie en inspiratie; de vogel is zijn verbeelding van vrijheid en grote beweeglijkheid
„CoBrA is voorbij, maar de periode is me nog altijd dierbaar. Het is de laatste echte groep die de kunstgeschiedenis heeft voortgebracht. We exposeerden samen, discussieerden samen, en ruzieden samen: zulke dingen vergeet je niet meer.”
Bron: Corneille, telefonisch interview, Hengelo's Dagblad, 13 oktober 1992
Aanhaling(en): Leo Duppen & Lieke Fijen, Theo Wolvecamp: werken op papier, tentoonstellingscatalogus gemeente Amstelveen III, 1995
Corneille werd gebeld 13 oktober 1992; n.a.v. de dood van voormalig Cobra-kunstenaar Theo Wolvecamp
„Zo'n das [de zog. 'Corneille-das' waar hij het design voor maakte, c. 1985] levert mij vrijwel niets op, hoogstens tienduizend gulden. Het gaat mij om de creativiteit, en creativiteit zit overal in. Je kan een huid beschilderen, de straat, een vrouwelijk lichaam, waarom dus geen stropdas? Ik weet zeker dat Rembrandt ook een stropdas zou hebben beschilderd [..] Door de critici werd en word ik van hoererij beschuldigd. Maar het is toch fantastisch als een kunstenaar zijn stempel op een dagelijks object drukt, of het nu een glas, een fles, een stoel of een vliegtuig is. Ik heb een vleugel beschilderd]. Heb ik de muziek daar soms geweld mee aangedaan?”
Bron: Corneille, in interview 'ik een hoer?', de 'Groene Amsterdammer' nr. 43], 25 oktober 1995
Citaat van Corneille waarin hij zich verdedigt over het maken van een stropdas-design
„De oorlog [1940-45] heeft Karel Appel en mij niet geinspireerd, althans niet het geweld en de ellende. Alleen bij Constant [Nieuwenhuys] vind je daar iets van terug, donkere, sombere doeken. Karel en ik waren meer van de blije trant, we schilderden vogels en katten. We wilden het leven weer aanpakken. Waar waren de poezen en de honden in de oorlog? Die waren opgegeten, net als de vogels. Als je een hond op straat zag lopen, dacht je: een paar kilo vlees op poten. Waarschijnlijk zijn we daarom die beesten gaan schilderen, omdat je ze niet meer zag op straat.”
Bron: Corneille, in interview 'ik een hoer?', de 'Groene Amsterdammer' nr. 43, 25 oktober 1995
Citaat van Corneille dat terugkijkt op het schilderen van de vele beesten door de Cobra-kunstenaars, kort na 1945
„Amsterdam was toen [1949] heel anders. Uit mijn raam had ik zicht op schuiten die gelost werden. Bij mij waren het suikerzakken, die lagen op de kade. We vonden ze prachtig, met allemaal opschriften uit de Verenigde Staten en Cuba. Het lukt niet er wat van mee te krijgen. We werden vaak uitgescholden.”
Bron: Willemijn Stokvis, 'Cobra met kunstgebit' (in gesprek met Willemijn Stokvis), 19 juni 1998
Aanhaling(en): De A van Cobra in woord en beeld, red. Ed Wingen; Jaski Art Gallery, uitgave van Unique International, p. 67; ISBN 72382
Corneille haalt herinneringen op uit de Cobra-tijd in Amsterdam; Appel en hij hielden elkaar vaak en graag vast, en werden dan uitgescholden, aldus Corneille; De jute zakken hadden ze graag gebruikt als schilderdoek
„Het is zijn vriend Constant overkomen om van Corneille te zeggen dat hij een kind is. Dat is juist.”
Bron: Christian Dotremont, 1949, in Corneille, Bibliothèque de Cobra, nr. 7., Kopenhagen 1950
Constant en Corneille maken met elkaar kennis in 1947; in 1948 volgen er twee tentoonstellingen van Appel, Corneille en Constant. Corneille toonde daar zijn 'visages': gezichten van lachende, vragende of verwonderde kinderen in hun spel
„Er wordt ook wel gevlogen bij Corneille. Niet definitief als een gaai of een gier, maar schuin, klappertandend en in een licht dat lucht is. Wie? Een mens, een vrouw, [..], een geverniste merel. [..] Wij hebben een kleine zoo [dierentuin] in ons hoofd, lenden en hart, waar zijn dieren [van Corneille] de onze herkennen. Mekaar belikken, haha.”
Bron: Hugo Claus, in een kunstmap van acht houtsnedes van Corneille en tekst van Hugo Claus, herfst 1951
Aanhaling(en): De A van Cobra in woord en beeld, red. Ed Wingen; uitgave Jaski Art Gallery / Unique International, p. 164; ISBN 72382
Citaat illustreert de intense wisselwerking tussen de schilder Corneille en de dichter Hugo Claus
„..Riep de bewoner, Corneille de Wentelaar: / "Uw hart (dit spinnerag!) is mijn hart, gij / Groet uw vogelaar, o papegaaien!" / Santeuil en vezel beaamden / ontknoopten hun dryaden..”
Bron: Hugo Claus, 'Hommage d'Hugo Claus au peintre Corneille' in Sextet voor Corneille, uitgave kunsthandel Martinet, Amsterdam, 1954
Aanhaling(en): De A van Cobra in woord en beeld, red. Ed Wingen; Jaski Art Gallery, uitgave van Unique International, p. 165; ISBN 72382
'Sextet' sloeg op de medewerking van deze kunstmap door de schrijvers Simon Vinkenoog, Rudy Kousbroek, Jan Elburg, Hugo Claus, Lucebert en Gerrit Kouwenaar; alle afbeeldingen erin waren van de hand van Corneille
„Het Cobra-werk van Corneille is speelser en vinniger dan zijn later werk, het bergt vele bizarre wezens in zich, het drijft een ongenadige spot (maar men ziet niet waarmee), het gebruikt kindertekening en zuidzeemasker tot een lyrisch en geestig schilderkunstig spel.”
Bron: Wim Beeren, 'Signalement van Corneille', in Museumjournaal, serie 7, juli 1961
Dit onderscheid wat Wim Beeren maakte tussen het vroegere (voor c. 1953) en latere werk van Corneille komt vaker terug in recensies en beschouwingen over Corneille
„Die vogels zie je door zijn hele carrière heen verschijnen. In zijn vroege werken zie je de vogel als een soort fabelwezen. Maar in zijn latere werk zijn de vrouw en de vogel altijd in een soort sensueel spel verwikkeld en dan staat de vogel voor de mannelijke begeerte.”
Bron: Deirdre Carasso, opmerking over de komende expositie 'Corneille, zijn wereld' in Stedelijk Museum, Schiedam, 2018/19