Loading AI tools
geologisch tijdvak waarin ijskappen voorkomen Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
Een ijstijdvak of glaciatie is een geologisch tijdvak waarin ijskappen voorkomen. In de geologie wordt doorgaans kortweg gesproken van een ijstijd. Om verwarring met het begrip glaciaal, in de klimatologie, fysische geografie en de kwartairgeologie "ijstijd" genoemd, te voorkomen, is het beter te spreken van een ijstijdvak. Een glaciaal is een periode binnen een ijstijdvak waarin het klimaat op Aarde aanzienlijk kouder was dan tegenwoordig. Gedurende een ijstijdvak worden glacialen afgewisseld met interglacialen (warmere perioden zoals het huidige Holoceen). In dit artikel wordt de term 'ijstijd' enkel gebruikt als synoniem voor ijstijdvak.
Aangezien er heden ten dage ijskappen liggen op bijvoorbeeld Groenland en Antarctica, leven we tegenwoordig in een ijstijdvak: het Kwartair. Er is in de gehele geologische geschiedenis van de Aarde minstens vijfmaal sprake geweest van een ijstijdvak.
De oorzaken van het voorkomen van ijstijden zijn complex en divers. In het algemeen kan gesteld worden dat ligging van continenten, de samenstelling van de atmosfeer en astronomische variaties de belangrijkste factoren zijn. Maar per ijstijdvak zijn de omstandigheden anders en soms kunnen er specifieke oorzaken aan worden gewezen. IJstijden hebben over het algemeen verstrekkende gevolgen voor het milieu op Aarde, zowel vanuit geologisch als vanuit biologisch oogpunt. Meestal wordt de Zwitser Louis Agassiz gezien als geestelijk vader van het concept ijstijd, hoewel zijn werk voor een deel rustte op de bevindingen van zijn tijdgenoten.
Het algemene begrip ijstijd duidt een langere periode in de geologische geschiedenis aan waarin ijskappen op Aarde voorkwamen. De ijstijden die tegenwoordig worden onderscheiden, hebben een lengte van meerdere duizenden jaren.[2] De term glaciaal wordt gebruikt om koude periodes binnen een ijstijd aan te duiden, waarin het landijs zich significant uitbreidde.[3] Glacialen worden verondersteld enkele duizenden jaren te hebben geduurd. De koude glacialen worden afgewisseld met warmere interglacialen. Het epoch waar we nu in leven, het Holoceen, is een interglaciaal. De cyclische afwisseling binnen een ijstijd tussen glacialen en interglacialen wordt gestuurd door astronomische parameters.[4] Tot op heden worden glacialen slechts in het Pleistoceen onderscheiden. Glacialen worden op hun beurt soms weer onderverdeeld in stadialen en interstadialen.[5]
IJstijden worden in het geologisch archief herkend aan het voorkomen van glaciaal sediment. Voor ijstijden van voor het Cenozoïcum betreft het over het algemeen tillieten, dat zijn gelithificeerde, slecht gesorteerde glaciale sedimenten.[6] Met name sedimenten die door gletsjers in zee zijn afgezet (zogeheten glaciomariene sedimenten) vormen een waardevolle bron van informatie, aangezien ze vaker over lange tijdschalen bewaard blijven dan terrestrische afzettingen.[7] Aanwijzingen voor ijsbedekking in het Cenozoïcum zijn diverser, naast glaciale afzettingen zoals till, bevat ook diepmarien sediment uit diepzeekernen veel informatie. Uit het Kwartair zijn tevens veel glaciale landvormen bekend, die een belangrijke bewijs vormen voor de werking van glaciale processen en zelfs uit het Ordovicium zijn typerende landvormen zoals eskers en drumlins bewaard gebleven.[8]
Gedurende het gehele Kwartair (van 2,588 Ma tot heden) is er sprake van een ijstijdvak, die soms simpelweg als de ijstijd wordt aangeduid. De Kwartaire ijstijd is een verhevigde voortzetting van de Laat-Cenozoïsche ijstijd. Terwijl, naar men meent, het landijs zich voor 2,588 miljoen jaar geleden hoofdzakelijk beperkte tot Antarctica, kenmerkt het Kwartair zich juist door de periodieke en zeer grootschalige glaciaties van het noordelijk halfrond. Gedurende glacialen ontstonden er ijskappen die grote delen van Noord-Amerika en Europa bedekten. Het landijs trok zich terug gedurende interglacialen, maar het verdween niet, zoals ook te zien is aan de huidige ijskappen van Antarctica en Groenland. Tijdens het laatste glaciaal, het Weichselien, breidden de ijskappen zich uit tot Denemarken, Noord-Duitsland en Polen. Het landijs bereikte Nederland in de twee voorgaande glacialen, het Saalien en het Elsterien. België is tot nog toe tijdens het Kwartair niet door ijs bedekt geweest.
Hoewel de Kwartaire ijstijd waarschijnlijk het meest bekend is bij het grote publiek, zijn er ook uit vroegere periodes ijstijden bekend. Een enigszins ruwe onderverdeling leidt tot vijf ijstijden. Hiervan zijn er twee in het Proterozoïcum en drie in het Fanerozoïcum.[6] Er zijn ook aanwijzingen voor een ijstijd in het Archeïcum, met name afzettingen uit zuidelijk Afrika wijzen hier sterk op, maar voor de rest is er nog veel onduidelijk over het voorkomen van ijskappen in de vroegste era's van de Aardse geschiedenis.[8] Het Mesozoïcum (de tijd waarin dinosauriërs op Aarde voorkwamen) geldt traditioneel als een uitgesproken warme tijd, recentelijk is er echter gesuggereerd dat ook toen sprake zou kunnen zijn geweest van ijsbedekking, maar dat is nog onderwerp van discussie.[9]
Zowel de Laat-Proterozoïsche ijstijd als de Vroeg-Proterozoïsche ijstijd wordt door sommige geologen geassocieerd met de Sneeuwbalaardetheorie.[10][11][12] Die theorie stelt dat bepaalde ijstijden zo sterk waren dat de ijskappen van de polen tot aan de evenaar vrijwel de gehele Aarde bedekten. Met name uit het Cryogenium is sterk bewijs dat er in de tropen ijskappen op zeeniveau voorkwamen, uit dezelfde periode ontbreekt tot nog toe echter bewijs voor het voorkomen van ijskappen nabij de polen. Een alternatieve hypothese om deze verschijnselen te verklaren is dat de aardas in die tijd sterk gekanteld was (waarbij wordt verondersteld dat de obliquiteit meer dan 54° was), waardoor de polen warmer waren dan de evenaar.[13]
IJstijd[14] | Ouderdom[15] | Periode of Tijdvak | Era | Eon | Kenmerken |
---|---|---|---|---|---|
Laat-Cenozoïsche ijstijd | vanaf 30 Ma | Oligoceen tot heden | Cenozoïcum | Fanerozoïcum | tot aan het Kwartair hoofdzakelijk beperkt tot Antarctica |
Laat-Paleozoïsche ijstijd | 326-267 Ma | Carboon en Perm | Paleozoïcum | Fanerozoïcum | |
Vroeg-Paleozoïsche ijstijd | ~440 Ma | Ordovicium | Paleozoïcum | Fanerozoïcum | geassocieerd met de Laat-Ordovicische massa-extinctie |
Laat-Proterozoïsche ijstijd[16] | 750-582 Ma | Cryogenium en Ediacarium | Neoproterozoïcum | Proterozoïcum | geassocieerd met de Sneeuwbalaardetheorie |
Vroeg-Proterozoïsche ijstijd[17] | ~2,3 Ga | Siderium en Rhyacium? | Paleoproterozoïcum | Proterozoïcum | geassocieerd met de Sneeuwbalaardetheorie |
Archeïsche ijstijd | ~2,9? Ga | ? | Mesoarcheïcum? | Archeïcum | Weinig over bekend |
we simply do not understand how it is that the Earth’s climate is capable of achieving its glacial state
Een ijstijd wordt verondersteld veroorzaakt te worden door een samenloop van geologische en klimatologische omstandigheden. IJskappen kunnen slechts ontstaan als er in een gebied over een langere periode meer sneeuw valt, dan dat er afsmelt. Hiervoor moet er voldoende neerslag vallen (met name in de winter) en moet de temperatuur niet te hoog zijn (met name in de zomer).[19] De specifieke omstandigheden, die tot de vorming van grote ijskappen leiden, kunnen per ijstijd verschillend zijn, maar een aantal omstandigheden worden vaak in overweging genomen om het optreden van ijstijden te verklaren:
Als gevolg van de plaattektoniek veranderen continenten voortdurend van plek. Dit proces van continentverschuiving gaat langzaam, maar is van groot belang op een geologische tijdschaal, dat wil zeggen over meerdere miljoenen jaren gezien. De verschillende ligging van continenten in het verleden is door middel van paleogeografische reconstructies achterhaald en speelt een belangrijke rol bij het verklaren van het optreden van ijstijden.
De samenstelling van de atmosfeer heeft invloed op de temperatuur op Aarde door middel van het broeikaseffect en wordt in de geologische geschiedenis beïnvloed door een aantal processen:
Astronomische variaties hebben ook invloed op het klimaat op Aarde en daarmee op het optreden van ijstijden. Zo wordt de zonne-instraling beïnvloed door cyclische veranderingen in de aardbaan (de zogeheten Milanković-parameters) en door variaties in de activiteit van de Zon.
De bovengenoemde processen worden versterkt door terugkoppelingsmechanismen. Een voorbeeld hiervan is de veranderingen in weerkaatsingsvermogen (albedo) die het ontstaan van een ijskap met zich mee brengt. Door de aanwezigheid van grote oppervlakten met wit ijs en sneeuw, zal er meer zonnestraling worden gereflecteerd, wat een afkoeling tot gevolg heeft. Hierdoor zal de vorming van een ijskap leiden tot een kouder klimaat.[32][33] Tevens kunnen ijskappen de atmosferische circulatie veranderen, doordat ze een groot effect hebben op het regionale reliëf. De veranderde atmosferische circulatie kan de aangroei van ijskappen bevorderen, doordat bijvoorbeeld de neerslag toeneemt of er minder warme lucht wordt aangevoerd. Dit proces kan echter in theorie ook een omgekeerd effect hebben.[34]
IJstijden hebben zowel grote geologische als biologische gevolgen.
Door de grote volumes water die in ijskappen worden opgeslagen, hebben ijstijden grote invloed op globale veranderingen in het eustatisch zeeniveau.
Ook wordt algemeen aangenomen dat ijstijden een rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van het leven op Aarde, gezien de grote milieuveranderingen die ze tot gevolg hadden. Zo wordt het verschijnen van de eerste complexe meercellige levensvormen, de Ediacarische biota, wel in verband gebracht met het einde van de Laat-Proterozoïche ijstijd in het Ediacarium.[35] Ook massa-extincties worden soms gekoppeld aan het optreden van ijstijden, dit is bijvoorbeeld het geval bij de Laat-Ordovicische massa-extinctie.[36] Verschillende fases in de evolutie van zoogdieren gedurende het Cenozoïcum kunnen worden gecorreleerd met de fases binnen de Cenozoïsche ijstijd.[37]
Het voorkomen van glaciale verschijnselen, zoals zwerfstenen, werd van oudsher verklaard door mythologie. In Noorwegen werd bijvoorbeeld aangenomen dat trollen tijdens ruzies grote rotsblokken naar elkaar hadden gegooid, die zo over het land verspreid werden. De eerste wetenschappers die aandacht besteedden aan zulke verschijnselen namen aan dat de zondvloed de achterliggende oorzaak geweest zou moeten zijn. Na verloop van tijd kwamen echter steeds meer wetenschappers tot de conclusie dat het transport van grote rotsblokken niet slechts door stromend water had kunnen geschieden. Om deze problematiek op te lossen stelde Charles Lyell in 1830 dat zulke rotsblokken tijdens de vloed mee moesten zijn gevoerd door ijsbergen. Het sediment dat op deze manier afgezet zou zijn, werd drift genoemd en de theorie drifttheorie.
De glaciale theorie, die het voorkomen van drift verklaart door de werking van landijs, heeft zijn oorsprong in de Alpen. Grote zwerfstenen en rotsoppervlaktes met gletsjerkrassen zijn veelvoorkomende en opvallende verschijnselen in de Alpen. Tevens zijn er vele gletsjers te vinden. Al aan het eind van de 18e eeuw werden deze twee verschijnselen met elkaar in verband gebracht, onder anderen door de Zwitserse advocaat Bernhard Friedrich Kühn en Schotse geoloog James Hutton. Tussen 1815 en 1833 publiceerde de Zwitserse ingenieur Ignaz Venetz omvangrijk bewijsmateriaal over het voorkomen van grotere gletsjers in het verleden. In 1829 suggereerde hij dat ooit dikke gletsjers over de Jura tot in de Europese Vlakte hadden gereikt. In 1834 verleende Venetz' collega Johann von Charpentier steun aan deze theorie, door er een lezing aan te wijden voor het Zwitsers natuurwetenschappelijke genootschap.
In andere delen van Europa werden gelijktijdig dezelfde ideeën ontwikkeld. Zo wist de Noorse geoloog Jens Esmark reeds in 1824 bewijs te presenteren over het voorkomen van wijdverspreide landijsbedekking in Noord-Europa. In Duitsland was het Albrecht Reinhard Bernhardi die de aanwezigheid van Scandivische stenen, ver van hun oorsprongsgebied, verklaarde door te stellen dat een "poolijskap" ooit tot aan Zuid-Duitsland gereikt had. De botanicus Karl Friedrich Schimper had ook zwerfstenen bestudeerd en naar aanleiding daarvan introduceerde hij de term der Eiszeit, in een gedicht dat hij in 1837 schreef ter gelegenheid van de herdenking van Galileis geboortedag.
Schimper deelde zijn geschriften, waarin hij postuleerde dat grote delen van Azië, Europa en Noord-Amerika ooit met ijs bedekt waren geweest, met de Zwitser Louis Agassiz. Agassiz had ook al de lezing van Charpentier bijgewoond, maar op dat moment was hij nog fel gekant geweest tegen de voorgestelde theorieën. Agassiz draaide echter bij nadat hij in 1836 met Charpentier samen veldonderzoek had gedaan. Vanaf dat moment was hij bekeerd en werd een hartstochtelijk propagandist van de glaciale theorie. In 1837 gaf hij een lezing voor het Zwitserse natuurwetenschappelijke genootschap waarin hij het voorkomen van de "Grote IJstijd" verklaarde door het optreden van wereldwijde klimaatveranderingen. Met "Études sur les glaciers" publiceerde Agassiz in 1840 een voor die tijd revolutionaire studie naar het optreden van ijstijden. Hij verdedigde de glaciale theorie met zoveel verve, in zowel Europa als Noord-Amerika, dat hij wel een glaciaal evangelist werd genoemd, maar ook wel vader van de glaciale theorie. Agassiz wist niet onmiddellijk iedereen te overtuigen; het wetenschappelijke debat omtrent de ijstijden woedde nog enkele decennia voort. Tegen het eind van de 19e eeuw was het idee dat de aarde in het verleden door gigantische ijskappen bedekt was geweest echter onder serieuze wetenschappers in brede kring geaccepteerd.[38]
De afzettingen en landvormen die Agassiz en zijn tijdgenoten bestudeerden, waren gevormd in het Pleistoceen. De eerste aanwijzingen dat eerder ook al sprake was geweest van grootschalige ijsbedekking werden in 1859 gevonden, zowel in Australië als in India. Enkele jaren later werden ook in Schotland, Canada, Zuid-Afrika en Brazilië glaciale afzettingen aangetroffen die duidelijk van ver voor het Pleistoceen stamden. Dit weersprak het in die tijd populaire idee dat de Aarde in de loop van de geologische geschiedenis geleidelijk was afgekoeld. De publicaties van Arthur Philemon Coleman in het begin van de 20ste eeuw over tillieten uit het Paleoproterozoïcum in Canada zijn zelfs revolutionair te noemen, aangezien daarmee werd aangetoond dat zelfs in de vroegste geschiedenis van de Aarde zeer koude condities hadden geheerst.[6]
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.