Proto-Indo-Europees

hypothetische vooroudertaal waarvan de Indo-Europese talen afstammen Van Wikipedia, de vrije encyclopedie

Het Proto-Indo-Europees (PIE) is de hypothetische voorouder van alle Indo-Europese talen. Deze taal zou hooguit tot het 3e millennium voor Christus gesproken zijn, mogelijk in Anatolië of de vlaktes ten noorden van de Zwarte Zee en de Kaukasus, alvorens uiteen te vallen in vele Europese, Iraanse en Zuid-Aziatische talen. Schriftelijke bewijzen ervan zijn nooit gevonden, maar van het bestaan ervan wordt sinds het begin van de 19e eeuw uitgegaan door taalkundigen.

Argumenten voor de reconstructie van de proto-taal zijn gevonden door talen via bekende wetmatigheden intern te reconstrueren en ook te vergelijken met andere talen. De spreiding van een bepaalde woordenschat over het Indo-Europese taalgebied kan bijvoorbeeld belangrijke informatie verschaffen over de ouderdom van de woorden, hun betekenis en de achterliggende cultuur. Dat geldt ook voor vervoegingen, naamvallen en zinsbouw.

Geschiedenis

Samenvatten
Perspectief

De overeenkomsten tussen het Latijn en Grieks waren al in de oudheid opgemerkt. De Romeinen keken echter naar de Grieken op als groot voorbeeld, en namen daarom aan dat het Latijn wel van het Grieks moest afstammen. Aangezien er van andere Indo-Europese talen nog maar weinig bekend was in die tijd, bleef dit lange tijd de algemene opvatting.

Pas toen het Sanskriet in de Renaissance bij westerse academici wat beter bekend werd, begonnen de eerste pogingen een verklaring te vinden voor de overeenkomsten tussen de verschillende talen. Toch duurde het nog tot de achttiende eeuw voordat er serieus werk van werd gemaakt. De taalkundige Sir William Jones merkte op dat de overeenkomsten te groot waren om bij toeval ontstaan te zijn, en was een van de eersten die suggereerde dat er sprake was van een gemeenschappelijke vooroudertaal:

Het Sanskriet, hoe oud ook, heeft een prachtige structuur; volmaakter dan het Grieks, overvloediger dan het Latijn en voortreffelijker verfijnd dan beide, maar vóór beide een sterkere affiniteit, zowel in de wortels van werkwoorden als in de vormen van grammatica dan mogelijkerwijs per ongeluk zou zijn voortgebracht; zó sterk zelfs dat geen taalkundige ze alle drie zou kunnen onderzoeken zonder te geloven dat ze uit een gemeenschappelijke bron voortkwamen, die misschien niet meer bestaat. Er is een soortgelijke reden, hoewel minder sterk, om te veronderstellen dat zowel het Gotisch als het Keltisch, hoewel beide vermengd met een heel ander idioom, dezelfde oorsprong hadden als het Sanskriet; en het oude Perzisch zou aan dezelfde familie kunnen worden toegevoegd.

Deze vooroudertaal werd later bekend als Proto-Indo-Europees. Al gauw werden de eerste pogingen gedaan om een beter beeld te krijgen van hoe deze oertaal eruit moet hebben gezien. In het begin bestond het idee dat een oudere taal per definitie primitiever was en zo een beeld zou geven van het ontstaan van de moderne talen als fenomeen. Gaandeweg veranderde het beeld van deze taal echter, en werd duidelijk dat het Proto-Indo-Europees een gewone taal was net als iedere andere. Ook werd in het begin nog veel nadruk gelegd op het Sanskriet bij het reconstrueren van de taal, maar na een aantal doorslaggevende argumenten werd duidelijk dat het Sanskriet op bepaalde punten juist heel sterk afweek.

Ontstaanstheorieën

Over het leefgebied van de sprekers van het Proto-Indo-Europees en de exacte periode waarin deze taal werd gesproken bestaat weinig consensus. De volgende zeven theorieën zijn in omloop:

  • de Armeense hypothese: het PIE werd in het 4e millennium v.Chr. gesproken in het Armeense Hoogland;
  • de Sogdiana-hypothese: het PIE werd in het 4e-5e millennium v.Chr. gesproken ten oosten van de Kaspische Zee, in de landen Bactrië en Sogdiana;
  • de Koerganhypothese: het PIE werd in het 5e millennium v.Chr. gesproken in de Pontisch-Kaspische Steppe;
  • de Neolithische creolisatie-hypothese: het PIE werd in het 6e millennium v.Chr. of later gesproken in het huidige Noord-Europa;
  • het Out of India-model: het PIE werd in het 6e millennium v.Chr. gesproken in het huidige India;
  • de Anatolische hypothese: het PIE werd in het 7e millennium v.Chr. gesproken in het huidige Anatolië;
  • de Paleolithische Continuïteitstheorie: het PIE werd al voor het 10e millennium v.Chr. (ruwweg het einde van het Paleolithicum) gesproken.

Overigens is het niet zo dat bovengenoemde hypothesen elkaar onderling volledig uitsluiten. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de sprekers van het PIE vanuit Anatolië enkele millennia later zijn uitgeweken naar de Kaspische laagvlakte en zich van daaruit verder hebben verspreid naar Centraal- en Noord-Europa, waarbij ze vermoedelijk een pastoralistische levenswijze hebben aangenomen. In dat geval zouden dus zowel de Koergan- als de Anatolische hypothese kunnen kloppen. Bepaald genetisch onderzoek wijst eveneens in deze richting.[1]

Gezien de grote onzekerheid en het sterk speculatieve karakter van deze modellen, heeft Stefan Zimmer om terughoudendheid gevraagd bij dateringen vóór het 3e millennium v.Chr.[2]

Reconstructie

Samenvatten
Perspectief
Zie Taalreconstructie voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Aangezien er geen letter van het PIE is overgeleverd in teksten, kan de taal alleen maar worden gereconstrueerd met een bepaalde marge van onzekerheid. Dit gebeurt in de eerste plaats met behulp van de vergelijkende methode, die probeert een gemeenschappelijke vorm te vinden van waaruit de verschillende klanken en woorden van de latere talen zijn ontstaan.

Belangrijk voor de vergelijkende benadering is de vaststelling dat taalverandering bepaalde (onbewuste) regels of wetmatigheden volgt. Elke afgescheiden Indo-Europese taalgroep kende zijn eigen regels, waardoor een taal steeds verder af kwam te staan van het Proto-Indo-Europees. Die regels betreffen de fonologie (de klanken), morfologie (de woordvormen) en syntaxis (de zinsbouw). Een van de bekendste van zulke regels is de Wet van Grimm, die samen met de Wet van Verner verklaart hoe de medeklinkers van het PIE zijn veranderd in de ontwikkeling van de Germaanse talen. Door dergelijke ontwikkelingen, waarvan de oorsprong en de uitkomst precies bekend is, om te draaien, kan men op een gemeenschappelijk beginpunt komen, waaruit alle latere vormen zijn ontwikkeld.

Voor de reconstructie van het PIE zijn niet alle Indo-Europese talen even nuttig gebleken. Talen waarvan al heel vroeg geschreven bronnen teruggevonden zijn, zoals het Sanskriet, Grieks en Hettitisch, of talen die weinig veranderingen ondergaan hebben, zoals de Baltische talen, zijn van groter belang dan bijvoorbeeld het Albanees of het Afrikaans. Wel is het zo dat sommige talen het ene kenmerk beter behouden hebben dan het andere. Baltische talen hebben bijvoorbeeld de verbuigingsuitgangen goed bewaard, Germaanse talen juist de ablaut in de vervoeging van werkwoorden, de scheiding tussen basis- en afgeleide werkwoorden (in de vorm van sterke en zwakke werkwoorden) en (indirect) de accentwisselingen. Het Oudgrieks en Sanskriet hebben het aspectsysteem van de werkwoorden behouden en het Oudgrieks en Hettitisch bevatten de belangrijkste sporen voor de zogenoemde laryngalen.

Klankinventaris

Samenvatten
Perspectief

Medeklinkers

Meer informatie Labiaal, Coronaal ...
Labiaal Coronaal Dorsaal Laryngaal
palataal gewoon labiaal
Nasaal *m *n
Plofklank
(plosief)
stemloos *p *t *ḱ *k *kʷ  
stemhebbend *b *d *g *gʷ  
geaspireerd *bʰ *dʰ *ǵʰ *gʰ *gʷʰ  
Wrijfklank (fricatief) *s *h₁, *h₂, *h₃
Liquida *r, *l
Halfklinker *y *w
Sluiten
  • De sonoranten [l]?, [r]?, [m]?, [n]?, [y]? en [w]? konden in principe ook dienstdoen als klinkers, als ze tussen twee medeklinkers stonden. In dat geval worden ze meestal geschreven met een cirkel onder de letter, of als de bijbehorende klinker: *l̥, *r̥, *m̥, *n̥, *i, *u.
  • Van de drie zogenoemde 'laryngalen' is de uitspraak niet bekend, maar er wordt aangenomen dat het wrijfklanken van een onbekende soort waren. Ze zijn behalve in het Hettitisch in geen enkele taal overgeleverd, en zijn meestal alleen indirect te reconstrueren. *h₂ had een openings-effect op een naburige [e]?, waardoor deze verlaagd werd tot [a]?. En *h₃ had een rondingseffect, waardoor een [e]? veranderd werd in [o]?. Waarschijnlijk was *h₂ daarom velair of uvulair, en was *h₃ labiaal, omdat zulke effecten bij dergelijke medeklinkers ook worden gevonden in andere talen. Daarnaast werden de laryngalen in de latere talen meestal klinkers als ze tussen twee medeklinkers stonden. In bijna alle talen werden de drie laryngalen hierbij dezelfde klinker; doorgaans [a]?, maar [i]? in het Sanskriet. In het Grieks bleef het onderscheid echter behouden als [e]?, [a]? en [o]? voor respectievelijk *h₁, *h₂ en *h₃.

Klinkers

Strikt genomen had het PIE maar twee echte klinkers: [e]? en [o]?. Het vocaliseren van bepaalde medeklinkers kan echter ook als een vorm van klinker gezien worden, en [i]? en [u]? werden zeker al als klinker uitgesproken. Er is nog discussie gaande over of het PIE ook een [a]? had. In veel gevallen is deze namelijk ontstaan door het verlagingseffect van een naburige *h₂, waardoor de 'onderliggende' klinker meestal als [e]? gereconstrueerd kan worden. Er zijn echter wel een aantal voorbeelden bekend waar [a]? klaarblijkelijk de werkelijke onderliggende klinker moet zijn geweest.

Ook lange klinkers zijn meestal het gevolg geweest van laryngalen die een andere klinker volgen. Er zijn echter ook andere bronnen van lange klinkers, die in bepaalde grammaticaal voorspelbare omgevingen optraden. In beginsel zijn deze lange klinkers ontstaan door fonetische processen, maar in elk geval in sommige woorden zijn deze een grammaticale functie gaan vervullen. Daardoor is het haast onvermijdelijk toch een aantal lange klinkers voor het PIE te reconstrueren.

Uiteindelijk kan het volgende klinkersysteem worden gereconstrueerd:

Meer informatie voor, achter ...
voor achter voor achter
gesloten *i *u
midden *e *o
open *a
Sluiten

Accent

Het Proto-Indo-Europees had een toonaccent, waarbij een lettergreep in elk woord werd uitgesproken met een hogere toon dan de anderen. Dit accent kon in principe op elke lettergreep geplaatst worden, en was dus 'vrij'. Het accent vervulde voornamelijk een grammaticale functie, en diende in veel gevallen ter onderscheid van verschillende vormen van hetzelfde woord, in combinatie met verschillende uitgangen. Er waren echter ook gevallen waarbij alleen het accent het onderscheid aangaf tussen twee vormen.

Vormleer

Loading related searches...

Wikiwand - on

Seamless Wikipedia browsing. On steroids.