een kromme nagel aan het uiteinde van de poten van een roofdier. Ze bestaan uit hoorn, dezelfde stof waaruit het schild van een schildpad bestaat. De klauwen van de katachtigen zijn intrekbaar, bij andere dieren niet. In de vlezige schede is de nagel beschermd, als de spier zich opspant komt de nagel uit de schede. De klauwen worden meestal gebruikt om te jagen, voedsel te verscheuren, te vechten en om te klimmen.
een bek aan het uiteinde van de gaffel van een zeilschip. De klauw zorgt er voor dat de gaffel zowel horizontaal als verticaal kan draaien om de scheepsmast.
In anatomisch Latijn wordt voor klauw ook falcula gebruikt.[1] Dit begrip betekent oorspronkelijk sikkeltje,[2] en is vervolgens ook (overdrachtelijk) klauw gaan betekenen.[2] Het woord is een verkleiningvorm[2] van falx, sikkel.[2]
Brongersma, L.D. (1941). De huid en de huidspieren. In J.E.W. Ihle (Red.), Leerboek der vergelijkende ontleedkunde van de vertebraten. Deel I. (2de druk). (pp. 27-94 ) Utrecht: N.A. A. Oosthoek’s Uitgevers Mij.