Hij studeerde economie en sinologie in Berlijn, Leipzig en Parijs. Met zijn eerste dichtbundel die in 1930 verscheen, trok hij reeds aandacht. Hij behoorde toen tot een groep jonge auteurs die zich rond het tijdschrift Die Kolonne schaarden. Na de oorlog was hij een tijdlang krijgsgevangene van de Amerikanen. Zijn in 1947 gepubliceerde gedicht 'Inventur', waarin een man na de oorlog in een kale opsomming de inventaris opmaakt van zijn armzalige bezit, is een van de meest representatieve teksten van de zogenaamde Kaalslagliteratuur.
Sinds zijn bundels Abgelegene Gehöfte (1948) en Untergrundbahn (1949) wordt hij gezien als een van de belangrijkste dichters van zijn generatie, en sinds het hoorspel Träume (1951) als de beste Duitse hoorspelschrijver. Hij vertaalde ook Chinese poëzie in Lyrik des Ostens en schreef teksten voor poppenspelen. Hij was gehuwd met de Duitse schrijfster Ilse Aichinger. Zijn werk werd vaak bekroond. Zo ontving hij de Hörspielpreis der Kriegsblinden, de Georg-Büchner-Preis (1959) en de Schillerpreis
(1968).
Rebellion in der Goldstadt - 1940
Züge im Nebel - 1947 (proza)
Abgelegene Gehöfte - 1948 (poëzie)
Untergrundbahn - 1949 (poëzie)
Botschaften des Regens - 1955 (poëzie)
Stimmen - 1958 (7 hoorspelen)
Zu den Akten - 1964 (poëzie)
Anlässe und Steingärten - 1966 (poëzie)
Maulwürfe - 1968 (proza)
Ein Tibeter in meinem Büro - 1970 (proza)
Nach Seumes Papieren - 1972 (poëzie) (postuum)
Gesammelte Werke in vier Bänden, Frankfurt/Main (Suhrkamp) - 1991