De loopkevers (Carabidae) zijn een familie van kevers. Vertegenwoordigers van de familie komen over de hele wereld voor, met uitzondering van Antarctica. Met ongeveer 40.000 soorten is de familie zeer talrijk. De zandloopkevers (Cicindelinae) werden voorheen als een aparte familie opgevat, maar worden nu als onderfamilie tot de loopkevers gerekend.
Loopkevers | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Gouden schallebijter (Carabus auratus) | ||||||||
Taxonomische indeling | ||||||||
| ||||||||
Familie | ||||||||
Carabidae Latreille, 1802[1] | ||||||||
Synoniemen | ||||||||
| ||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | ||||||||
Loopkevers op Wikispecies | ||||||||
(en) World Register of Marine Species | ||||||||
|
Kenmerken
Loopkevers hebben een lengte die varieert van 0,8 tot 8 cm. De kleur is variabel. Veel soorten zijn bruin tot zwart, soms met metaalglans, maar ook rood, geel en groen, blauw en paars komen voor. Hoewel ze in grootte sterk verschillen, zijn ze opmerkelijk uniform van uiterlijk, met lange poten, krachtige kaken en ovale tot langwerpig ovale rugschilden. Loopkevers zijn dan ook meestal op het eerste gezicht als zodanig te herkennen. Het borststuk en achterlijf zijn duidelijk gescheiden. De poten zijn gebouwd op hardlopen.
Vleugels
Veel soorten hebben goed ontwikkelde vleugels en vliegspieren, en kunnen uitstekend vliegen. Sommige soorten hebben het vermogen tot vliegen verloren, en soms zijn de rugschilden zelfs met elkaar vergroeid. Het komt ook voor dat er nog wel functioneel uitziende vleugels zijn, maar dat de vliegspieren dermate zwak ontwikkeld zijn dat vliegen toch niet meer mogelijk is. Bij veel soorten komt vleugeldimorfie voor: sommige individuen hebben vleugels die voldoende ontwikkeld zijn om te kunnen vliegen, terwijl andere exemplaren rudimentaire vleugels hebben en niet kunnen vliegen. Een voorbeeld is de gewone zwartschild, waarbij de niet-vliegende vorm dominant overerft.[2] Niettemin bleek in Canada, waar het dier een exoot is, zeker 20% van de exemplaren vliegend te zijn, oplopend tot 60 à 70% aan het verspreidingsfront. In Nederland werd een vergelijkbaar patroon gevonden: begin jaren zeventig was in de nieuwe IJsselmeerpolders 25% vliegend, tegen 2% in het oude land.[2]
Leefwijze
Enkele soorten voeden zich met graszaden, maar de meeste zijn carnivoor en voeden zich met larven, slakjes, wormen, spinnen en andere insecten. Prooien uit die laatste groep zijn voor een belangrijk deel aan de wortels knagende plaaginsecten. Sommige soorten zijn in staat om een bijtende vloeistof uit hun achterlijf te spuiten om belagers af te schrikken. Ze zijn meestal nachtactief. Zelf vormen ze een prooi voor grotere spinnen en loopkevers, spitsmuizen, egels, hagedissen en insectenetende vogels. In Nederland komen bijna 400 verschillende soorten voor.
Voortplanting
De eieren worden meestal afgezet op de grond tussen planten, maar ook op rottend hout en schimmels.
Diversiteit
Een bekende groep van grote soorten zijn de schallebijters (geslacht Carabus).
De zandloopkevers zijn goede vliegers die overdag jagen. Ze werden in het verleden vaak als een aparte familie (Cicindelidae) opgevat, maar moderne opvattingen zeggen dat de familie Carabidae in dat geval parafyletisch zou zijn. De zandloopkevers worden daarom nu als onderfamilie Cicindelinae in de familie Carabidae geplaatst.
De bombardeerkevers behoren ook tot de loopkevers. Zij mengen in hun achterlijf hydrochinonen met waterstofperoxide, waarbij in een explosieve, hoorbare reactie de irriterende stof benzochinon gevormd wordt. Soms brengt dit padden ertoe om een ingeslikte kever na een kwartier of langer weer uit te spugen.[3]
Onderverdeling
Bij deze Amara ovata zijn het gebruik van de poten en de functionele vleugels onder de beweeglijke dekschilden te zien |
Brachinus armiger, een der bombardeerkevers |
Roestbaardloper (Leistus ferrugineus) |
Grote poppenrover (Calosoma sycophanta) met larve |
Dikkopzandgraver (Broscus cephalotes) |
Viervlekpriemkever (Bembidion quadrimaculatum) |
Vioolkever (Mormolyce phyllodes) |
Gewone breedborst (Abax parallelepipedus) |
De familie is als volgt onderverdeeld in onderfamilies:[4]
- Protorabinae Ponomarenko, 1977 †
- Conjunctiinae Ponomarenko, 1977 †
- Nebriinae Laporte, 1834
- Cicindinae Csiki, 1927
- Cicindelinae Latreille, 1802[1] – zandloopkevers
- Carabinae Latreille, 1802[1]
- Loricerinae Bonelli, 1810
- Omophroninae Bonelli, 1810
- Elaphrinae Latreille, 1802[1]
- Migadopinae Chaudoir, 1861
- Hiletinae Schiødte, 1848
- Scaritinae Bonelli, 1810
- Broscinae Hope, 1838
- Apotominae LeConte, 1853
- Siagoninae Bonelli, 1813
- Melaeninae Csiki, 1933
- Gehringiinae Darlington, 1933
- Trechinae Bonelli, 1810
- Patrobinae Kirby, 1837
- Psydrinae LeConte, 1853
- Nototylinae Bänninger, 1927
- Paussinae Latreille, 1806
- Brachininae Bonelli, 1810
- Harpalinae Bonelli, 1810
Soorten
In Nederland waargenomen soorten
Wikiwand in your browser!
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.