Loading AI tools
Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
Artikel 1F Vluchtelingenverdrag is een bepaling die deel uitmaakt van het eerste artikel van de Conventie van Genève betreffende de Status van Vluchtelingen van 28 juli 1951 (soms volledig aangehaald onder de aanvulling "zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967").
Artikel 1F, in feite lid/onderdeel F van artikel 1[1], is een van de zogenoemde "exclusion clauses" (uitsluitingsgronden) van het Vluchtelingenverdrag, verder bepaald in de artikelen 1D en 1E. De artikelen 1D en 1E hebben betrekking op personen die reeds bescherming genieten tegen vervolging.
Het bepaalde in artikel 1F beoogt asielzoekers uit te sluiten die weliswaar gegronde vrees voor vervolging hebben, maar wegens een vermoedelijke eigen betrokkenheid bij misdaden en mensenrechtenschendingen geen aanspraak zouden kunnen maken op vluchtelingrechtelijke bescherming.
Artikel 1F van het Verdrag betreffende de Status van Vluchtelingen van 28 juli 1951 luidt in de Nederlandse vertaling:[2]
Toelichting:
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze verdragsbepaling blijkt dat destijds bij de aan de ondertekening van het verdrag voorafgaande beraadslagingen te New York en Genève in 1950/1951 vooral gedacht was aan de recente genocide (jodenvervolging) en oorlogsmisdaden met name in Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Deze uitsluitingsgrond wordt bij gelegenheid toegepast jegens asielzoekers die deel uitmaakten van strijdende groepen of werkzaam waren voor de overheid (politie, leger, veiligheidsdienst) onder het regime in hun land van herkomst.
Vele staten hebben inmiddels echter na de totstandkoming van het verdrag in 1951 eigen strafwetgeving doorgevoerd waarin het universaliteitsbeginsel geldt. Daarbij is dan niet meer van enig belang waar een delict zou zijn gepleegd en evenmin wat de nationaliteit van het slachtoffer of van de vermeende dader zou zijn. In Nederland is dat allereerst de Wet Oorlogsmisdrijven uit 1952 en een aantal latere regelingen.
De uitsluitingsgrond in artikel 1F wordt in de praktijk ook, hoewel dit niet onomstreden is, toegepast jegens asielzoekers tegen wie geen strafrechtelijk bewijs voorhanden is ter zake schuld aan bedoelde misdrijven. Een belangrijk begrip in dit verband is ook dat van de knowing participation: niet bewezen is dat men zich schuldig maakte aan bedoelde misdrijven, maar wel dat men deel uitmaakte van organisaties waarvan bekend is (geworden) dat deze organisaties of andere leden daarvan die pleegden.
De Nederlandse overheid ging in de jaren 90 over tot een stringente toepassing van deze uitsluitingsgrond. Daardoor is er een asielrechtelijk en humanitair probleem ontstaan, toen aanzienlijke aantallen asielzoekers deze uitsluitingsgrond uiteindelijk tegengeworpen hebben gekregen. Dit gebeurde bijvoorbeeld onder meer met grote aantallen asielzoekers uit Afghanistan die werden geassocieerd met het regime van de DVPA, en in het bijzonder met de staatsveiligheidsdienst KhAD, en uit Irak onder het regime van de dictator Saddam Hoessein en die werden geassocieerd met de Ba'ath-partij.
Vaak gebeurde dat pas na een jarenlang verblijf in Nederland en een aanvankelijke erkenning als vluchteling. Dit terwijl in vele gevallen hun gezinsleden wél de asielstatus behielden en vervolgens konden naturaliseren tot Nederlanders. Indien een gezinslid met de 1F-status Nederland zou dienen te verlaten, terwijl de andere gezinsleden niet bereid zijn of in staat kunnen worden geacht hem na te reizen naar het land van herkomst, dreigt schending van het bepaalde in artikel 8 EVRM.[5]
Ten gevolge van de uitsluitingsgrond zijn deze afgewezen asielzoekers ongewenst verklaard en is ook onvrijwillige terugkeer (uitzetting) naar het land van herkomst in het vooruitzicht gesteld.
Ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 kan het verblijf van een vreemdeling in Nederland worden geweigerd dan wel beëindigd, indien deze vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of voor de nationale veiligheid. Onder "gevaar voor de openbare orde" wordt ook begrepen een gesteld gevaar voor "de (goede) internationale betrekkingen": de aanwezigheid in Nederland van personen op wie deze uitsluitingsgrond is toegepast wordt daaronder geschaard.
Deze groep asielzoekers viel buiten het Generaal Pardon van 2007. Het zou gaan om 250 personen, met totaal ongeveer 800 gezinsleden, van wie er 260 in het bezit waren van een verblijfsvergunning en/of zijn genaturaliseerd.[6]
In november 2007 heeft de UNHCR, de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties, de Nederlandse regering beticht van een te strenge toepassing van deze uitsluitingsgrond. Dat zou met name het geval jegens de asielzoekers afkomstig uit Afghanistan die werkzaam zouden zijn geweest voor de staatsveiligheidsdiensten KhAD of WAD. Op 13 mei 2008 publiceerde de UNHCR een eigen rapport over de werkzaamheden van de KhAD / WAD in de periode 1978-1992.[7]
Op grond van het door Nederlandse asieladvocaten omstreden algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 29 februari 2000 zou nagenoeg iedereen die daar in de periode 1978-1992 werkzaam was geweest moeten worden geacht mede-aansprakelijk te zijn voor gepleegde schendingen van mensenrechten, waaronder het martelen en laten verdwijnen van politieke gevangenen.[8] Ten aanzien van alle (ex-)officieren en onderofficieren van de KhAD en de WAD zou sprake zijn van "personal en knowing participation", dat wil zeggen een indirecte betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen als criterium voor de toepassing van betreffende uitsluitingsgrond, tenzij zou kunnen worden aangetoond dat in het betreffend geval sprake zou zijn van "een significante uitzondering". Datzelfde werd in soortgelijke ambtsberichten ook gesteld voor bepaalde leden van de organisatie Hezb-i-Wahdat[9] en bepaalde hoofd- en opperofficieren van de Afghaanse politie in de periode 1978-1996.
Nederland maakt nauwelijks gebruik van de mogelijkheid verdachten van bedoelde misdaden strafrechtelijk te vervolgen, hoewel dat middels de Wet Oorlogsmisdrijven uit 1952 mogelijk is. In september werden twee Afghanen, Habibullah Jalalzai en Hesamuddin Hesam, beiden voormalige hoge functionarissen van de KhAD, veroordeeld tot respectievelijk 9 en 12 jaar gevangenisstraf.
De Unie van Afghaanse Verenigingen in Nederland (UvAViN) organiseerde op 18 januari 2008 een demonstratie op het Plein in Den Haag om de aandacht te vestigen op de problematiek van de Afghaanse asielzoekers in Nederland die wegens deze op hen van toepassing geachte uitsluitingsgrond buiten het generaal pardon vielen en na eerst jarenlange onzekerheid geconfronteerd worden met een gevreesd vooruitzicht. Daarbij werd geprotesteerd tegen het asielbeleid van de Nederlandse regering en de volgens hen onterechte arrestaties van tientallen Afghaanse asielzoekers. Een kind liep mee met een zwarte zak over zijn hoofd met "1F" erop, als verwijzing naar de betreffende uitsluitingsgrond.
In 2008 voltooide de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) een nieuw advies inzake de problematiek[10] (een eerder advies dateerde uit januari 2001; dit advies bevatte een reeks van 18 aanbevelingen).[11]
Op 22 mei 2008 zond de Wolesi Jirga, de Tweede Kamer van Afghanistan, een brief aan de Nederlandse Tweede Kamer, waarin gesteld wordt dat de informatie in het algemeen ambtsbericht dat tot stand kwam tijdens het regime van de Taliban niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
In augustus 2008 publiceerde de Tweede Kamerfractie van de ChristenUnie het rapport Verantwoordelijkheid en gerechtigheid over de kwestie.[12][13][14][15][16]
Op 3 september 2008 hield de Tweede Kamer een hoorzitting over deze problematiek, mede naar aanleiding van de ‘1F-brief’ van de minister en staatssecretaris van Justitie van 9 juni 2008.[17][18]
Op 5 november 2008 verscheen een nieuw WBV (wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire) van het ministerie van Justitie met betrekking tot Afghanistan, WBV 2008/25. Opvallend was dat daarin nu ook het staand beleid inzake de 1F-problematiek daarin is opgenomen: aangenomen wordt dat bij alle onderofficieren van de KhAd en de WAD sprake was van "personal en knowing participation", tenzij zou kunnen worden aangetoond dat in het betreffend geval sprake zou zijn van "een significante uitzondering". Hetzelfde geldt ook voor bepaalde leden van Hezb-i-Wahdat en bepaalde hoofd- en opperofficieren van de politie in de periode 1978-1996.
In de loop van 2008 zouden ongeveer 10 asielzoekers aan wie op grond van artikel 1F de vluchtelingstatus was ontzegd door Nederland zijn uitgezet naar Afghanistan.[21]
In 2008 werden solidariteitscomités in het leven geroepen, Comité 1F-beleid en Teken voor Rechtvaardigheid,[22] die zich beijveren voor aandacht voor de gerezen humanitaire problematiek in verband met de voorgenomen uitzetting van personen aan wie ten onrechte deze uitsluitingsgrond zou zijn tegengeworpen en door deze uitzettingen van hun gezinnen in Nederland gescheiden dreigen te worden. Deze organisaties stellen zich op het standpunt dat de meesten van hen onterecht in deze situatie verkeren en dat Nederland zelf elementaire mensenrechten schendt bij de toepassing van 1F.
Kort voor voorgenoemde hoorzitting had VluchtelingenWerk Nederland op 1 september 2008 de Tweede Kamer een position paper aangeboden over de problematiek rond de toepassing van "1F".
Deze organisatie beaamt dat diegenen die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdaden geen bescherming moeten krijgen in Nederland. Asielzoekers waarbij is vastgesteld dat er "een gerechtvaardigd vermoeden" bestaat dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan misdaden in de zin van artikel 1F Vluchtelingenverdrag worden door deze organisatie dan ook, na doorverwijzing naar een goede advocaat, uitgesloten van dienstverlening.
De toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag dient volgens VluchtelingenWerk echter individueel te worden beoordeeld, in een zorgvuldige procedure en op basis van gedegen informatie en "op een restrictieve en terughoudende manier", "gezien de vérgaande gevolgen van het uitsluiten van een vluchteling van bescherming". . " Indien wordt besloten dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is, moeten berechting en terugkeer voorop staan."
Gezinsleden van "1F’ers" zouden niet mogen worden uitgesloten van een verblijfsvergunning als men onder de toelatingsgronden van de vreemdelingenwet 2000 valt en er zou een termijn van vijf jaren in aanmerking genomen moeten worden, waarna "een belangenafweging in het voordeel van een kind van een 1F’er moet uitvallen" voor de verlening van een verblijfsvergunning.
Het zou aan de staatssecretaris zijn om aan te tonen dat artikel 1F aan een asielzoeker kan worden tegengeworpen en slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zou er sprake mogen zijn van een zekere omkering van de bewijslast. Er zou per individueel geval beoordeeld moeten worden of de toepassing van artikel 1F standhoudt, indien niet wordt overgegaan tot strafvervolging, dan wel indien een strafvervolging niet zou leiden tot een veroordeling. In principe zou er bij elke asielzoeker aan wie 1F is tegengeworpen na een periode van tien jaar moeten worden beoordeeld of het onthouden van een verblijfsvergunning nog langer proportioneel te achten is. Ook zou er meer specifiek met betrekking tot de Afghaanse asielzoekers een nieuw onderzoek gedaan moet worden naar de Afghaanse veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan in de periode 1979-1992: "Het is aan de staatssecretaris zich ervan te verzekeren dat de informatie uit het ambtsbericht juist is en dat de beslissingen over de toepassing van artikel 1F in de betreffende Afghaanse zaken op basis van correcte informatie zijn genomen."
Eind november 2008 werd de nieuwe regeling gepubliceerd met betrekking tot de verblijfsmogelijkheden voor gezinsleden van personen in de 1F-situatie: de contra-indicatie 1F kwam te vervallen voor gezinsleden indien wordt voldaan aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden:
In het Nederlandse asielrecht geldt een speciale regeling waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere situatie van ex-kindsoldaten die wegens gestelde vervolging op een van de gronden in art.1a Vv asiel aanvragen. Indien zij op het ontvluchte strijdtoneel betrokken waren bij militaire acties kunnen zij bij gelegenheid ook betrokken zijn geweest bij oorlogsmisdaden en schending van mensenrechten. Zij kunnen daarbij zowel dader als tevens tegelijkertijd slachtoffer blijken te zijn geweest.
De toenmalige Nederlandse Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie Verdonk heeft daarom in 2003 besloten om kindsoldaten jonger dan 15 jaar niet verantwoordelijk te houden voor zogeheten art.1F-handelingen,[24] dat wil zeggen gedragingen op grond waarvan een asielzoeker kan worden uitgesloten van bescherming wegens het bepaalde in art.1F van het VN-Vluchtelingenverdrag. In het beleid werd toen door haar als uitgangspunt geformuleerd dat er in verhoogde mate rekening moet worden gehouden met hun leeftijd. Zie hierover verder op de pagina Kindsoldaat.
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.