Loading AI tools
Amerikaans schrijver Van Wikipedia, de vrije encyclopedie
William Timothy (Tim) O’Brien (1 oktober 1946) is een Amerikaans schrijver die bekend is geworden door zijn boek The Things They Carried (Wat zij droegen), een autobiografische verzameling kortverhalen. Veel van wat hij schreef is gebaseerd op zijn diensttijd tijdens de Vietnamoorlog.
O’Brien woonde zijn eerste levensjaren in Austin en later in Worthington in de staat Minnesota. Hij was de oudste van drie kinderen. Worthington (de kalkoenhoofdstad van de wereld) had een grote invloed op O’Briens fantasie en ontwikkeling als schrijver. Hij beschrijft zichzelf als een kind dat graag las. Hij was ook geïnteresseerd in goocheltrucs, net als schrijven een manier om de werkelijkheid naar zijn hand te zetten. Zijn ouders waren enthousiaste lezers: zijn vader zat in het bestuur van de plaatselijke bibliotheek en zijn moeder gaf les op de basisschool. Zijn jeugd beleefde hij in het rustige en gezapige Amerika van de jaren vijftig. Daarna volgden het politiek bewustzijn en de onrust van de jaren zestig, met name over de Amerikaanse betrokkenheid bij de oorlog in Vietnam.[1]
O’Brien studeerde van 1964 tot 1968 bestuurskunde aan het Macalester College in Saint Paul en was van plan om verder te gaan met de studie politieke wetenschappen. Tijdens zijn studentenjaren ontwikkelde O’Brien zich echter tot een tegenstander van de oorlog, niet als activist maar als vrijwilliger die zich inzette voor Eugene McCarthy, een kandidaat voor de presidentsverkiezing van 1968 die zich openlijk had uitgesproken tegen de oorlog in Vietnam.
In 1968 eiste de oorlog in Vietnam steeds meer Amerikaanse slachtoffers. De (Amerikaanse) regering was afhankelijk van de dienstplicht om meer soldaten te rekruteren. Veel studenten konden vanwege hun studie uitstel van dienstplicht krijgen. O’Brien maakte geen gebruik van deze regeling, al nam zijn angst om uitgezonden te worden steeds verder toe.
’s Nachts probeerde hij zijn angst en verdriet op papier te zetten. Daarmee waren de zaden voor zijn schrijverschap gezaaid: "Ik ging naar mijn kamer in de kelder en ramde op de schrijfmachine, de hele zomer door. Mijn geweten zei me voortdurend dat ik niet het leger in moest gaan, maar voor mijn omgeving moest ik wel."
O’Brien haatte de oorlog in Vietnam en dacht er vaak over om naar Canada te vluchten. Maar hij voelde de druk van zijn ouders om de dienst in te gaan, want zij hadden elkaar in de marine tijdens de Tweede Wereldoorlog ontmoet. Ook ervoer hij pressie vanuit het stadje Worthington zelf: "Dit soort van dorpen. Ze hebben geen idee van de echte buitenwereld. Ze weten niet eens hoe je Hanoi spelt. Maar ze tolereren geen enkele andersdenkende. Deze mensen hebben me naar Vietnam gestuurd, terwijl ze er geen bal van af wisten."[2]
In augustus 1968 meldde O’Brien zich uiteindelijk voor de militaire dienst en kreeg een basistraining in Fort Lewis (Washington). Korte tijd later bevond hij zich in Vietnam op een basis ten zuiden van Chu Lai. Hij diende in het derde peloton, A compagnie, 5de bataljon van het 46ste Infanterie Regiment. Dit legeronderdeel was betrokken bij het My Lai Bloedbad. Over de periode dat zijn eenheid bij My Lai kwam, vertelde O'Brien: "[...] we ons verbaasd afvroegen, waarom de dorpelingen zo vijandig op ons reageerden. We wisten toen nog niet dat het jaar daarvoor die massamoord had plaatsgevonden. Pas toen we ter plekke waren, hoorden we ervan."
Hij diende 13 maanden in Vietnam als infanterist en radiotelegrafist. Hij raakte twee keer gewond en kreeg daarom werk, ver weg van het front. O’Brien bereikte de rang van sergeant.
Na zijn diensttijd werkte hij vijf jaar als doctoraal student bij de Harvard-universiteit.
In mei 1974 startte O’Brien als verslaggever Binnenland voor The Washington Post, maar daarna wijdde hij zich volledig aan het schrijverschap. Hij begon toen (en nu nog steeds) te publiceren in The New Yorker, The Atlantic Monthly, Harper's, Esquire, en Playboy. Daarbij vormde hij delen van zijn romans om tot een zelfstandig kort verhaal.
Voor het magazine van The New York Times schreef hij een verhaal The Vietnam in Me (Het Vietnam in mijzelf) over de eerste terugreis naar Vietnam die hij sinds zijn diensttijd maakte. Hij verkent hierin de raakvlakken tussen het geheugen, de tijd en verklaart getuige te zijn geweest van de oorlog in Vietnam en de gevolgen hiervan voor zijn relaties met anderen. Ook beschrijft hij hoe moeilijk het was om zijn leven weer op te pakken na zijn diensttijd in Vietnam. Hij schrijft: "Cambridge, Mass, juni 1994. Vannacht dacht ik aan zelfmoord. Niet of ik het zou doen, maar hoe. Komende nacht zal ik er opnieuw aan denken. Het is nu 4 uur in de ochtend, 5 juni. De slaappillen hebben niet gewerkt. Ik zit in mijn ondergoed achter deze emotieloze rotcomputer en probeer een paar gruwelijke waarheden in woorden te vangen."[3]
Ook in zijn latere werk beschrijft O’Brien wat de oorlog met soldaten doet en de innerlijke spanning die veteranen (zoals O’Brien zelf) voelen tussen hun ervaringen in Vietnam en de morele waarden die ze voor Vietnam van huis uit hadden meegekregen. Hij hoopt dat uit al zijn boeken, hoewel ze over de oorlog gaan, vooral het verlangen naar vrede spreekt.
Een belangrijk kenmerk van het werk van O’Brien is het vage onderscheid tussen fictie en de realiteit. Zijn zijn boeken waarheidsgetrouw? Is er een onderscheid tussen de waarheid van het verhaal en of iets werkelijk gebeurd is? Voor hem is het verhaal belangrijker dan de feiten, vanwege het gevoel dat erdoor wordt opgeroepen.
Seamless Wikipedia browsing. On steroids.
Every time you click a link to Wikipedia, Wiktionary or Wikiquote in your browser's search results, it will show the modern Wikiwand interface.
Wikiwand extension is a five stars, simple, with minimum permission required to keep your browsing private, safe and transparent.