inkomen

Néerlandais

Étymologie

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Nom commun

Pluriel
inkomens

inkomen neutre

1. Revenu.
   • Het inkomen.

     Les revenus.

   • Beschikbaar/besteedbaar inkomen (van huishoudens).

     Le revenu disponible (des ménages).

   • De lage inkomens.

     Les revenus modestes.

   • De diverse inkomens.

     Les revenus mixtes.

Synonymes

• inkomsten, verdiensten

Verbe

	Présent	Prétérit
ik	kom in	kwam in
jij	komt in
hij, zij, het	komt in
wij	komen in	kwamen in
jullie	komen in
zij	komen in
u	komt in	kwam in
Auxiliaire	Participe présent	Participe passé
zijn	komen ind	ingekomen

inkomen intransitif

1. Entrer, entrer dans.
   • Kom in.

     Entre.

   • Het geld komt in.

     L’argent rentre.

   • Daar kan ik inkomen.

     Je comprends cela.

Synonymes

• binnenkomen, betreden

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par^[1] :

• 99,6 % des Flamands,
• 100,0 % des Néerlandais.

Prononciation

• Pays-Bas : écouter « inkomen [Prononciation ?] »

Références

1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]