verzachting

verzacht inflection of verzachten: first/second/third-person singular present indicative imperative verzacht past participle of verzachten

mœʁ/ la musique adoucit les mœurs music soothes the savage beast, music has charms to soothe the savage beast → Dutch: muziek verzacht de zeden (calque)

ruòhuà), 弱音化 (ruòyīnhuà) Cornish: treylyans medhel m Dutch: lenitie f, verzachting (nl) f Finnish: liudentuminen (fi) French: lénition (fr) f, adoucissement (fr) m

afname (nl), afslag (nl), inkrimping (nl), korting (nl), vermindering (nl), verzachting (nl) Finnish: vähennys (fi), lievennys French: réduction (fr) f German:

verzacht infinitive verzachten gerund verzachten n present tense past tense 1st person singular verzacht verzachtte 2nd person sing. (jij) verzacht verzachtte